
Jurisprudentie
AQ6981
Datum uitspraak2004-08-11
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404678/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404678/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 25 september 2003 heeft de gemeenteraad van Hardenberg, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 augustus 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Herziening ex artikel 30 WRO bestemmingsplan Buitengebied, […]".
Uitspraak
200404678/2.
Datum uitspraak: 11 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2003 heeft de gemeenteraad van Hardenberg, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 augustus 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Herziening ex artikel 30 WRO bestemmingsplan Buitengebied, […]".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 april 2004, RWB/2003/3265, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 5 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2004, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juli 2004, waar verzoeker in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Haan, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Hardenberg, vertegenwoordigd door L. Zandman, ambtenaar van de gemeente, en Dino Betonboorbedrijf, vertegenwoordigd door J. Noeverman, gemachtigde, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het plan wordt beoogd de vestiging van een betonboorbedrijf met bedrijfswoning mogelijk te maken aan de [locatie] te [plaats].
2.3. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij voert aan dat het plan in strijd is met het in het Streekplan Overijssel 2000+ (hierna: het streekplan) verwoorde provinciale beleid ten aanzien van de vestiging van bedrijven in of bij kleine kernen. Voorts voert hij aan dat een betonboorbedrijf op korte afstand van zijn woning zal leiden tot overlast en dat een goed woon- en leefklimaat niet is gewaarborgd.
2.4. Verweerder acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft daaraan goedkeuring verleend. Het plan is volgens hem in overeenstemming met het streekplan. Gelet op de afstand tussen de woning van verzoeker en het te vestigen betonboorbedrijf is een goed woon- en leefklimaat voldoende verzekerd, aldus verweerder.
2.5. In het streekplan is vermeld dat het voor de leefbaarheid van kleine kernen belangrijk is dat er bedrijven kunnen blijven functioneren. Uitbreiding van bestaande bedrijven en nieuwbouw voor uit de kern voortkomende bedrijvigheid zullen, mits in overeenstemming met de schaal en de omgevingskwaliteiten van de kern, mogelijk zijn.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Voorzitter er niet van overtuigd dat het plan in overeenstemming is met dit provinciale beleid. Hij neemt daarbij in aanmerking dat het in 2002 opgerichte betonboorbedrijf waarvoor het plan is opgesteld geen bedrijfsactiviteiten in de kern Mariënberg ontplooit en ter plaatse slechts een postadres aanhoudt bij een familielid in wiens woonhuis ook enige opslag plaatsvindt. De enkele omstandigheid dat de echtgenoot van de onderneemster van oorsprong afkomstig is uit Mariënberg en dat het echtpaar daar enige tijd heeft gewoond, acht de Voorzitter voor de toepassing van het bovengenoemde beleid op voorhand niet van doorslaggevend belang.
De Voorzitter is er voorts niet van overtuigd dat bij uitvoering van het plan een goed woon- en leefklimaat in de woning van verzoeker kan worden gewaarborgd. Daarbij neemt hij het navolgende in aanmerking. Verweerder is bij zijn positieve beoordeling van de aanvaardbaarheid van het plan op dit punt uitgegaan van een afstand van 30 meter tussen het bouwvlak van het betonboorbedrijf en de woning van verzoeker. Uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden waarop het oordeel dat een minimale afstand van 30 meter tussen de woning van verzoeker en het bouwvlak volstaat, is gebaseerd. Zoals ter zitting is gebleken bedraagt de afstand tussen het bouwvlak van het betonboorbedrijf en de woning van verzoeker feitelijk slechts 28 meter. Daar komt bij dat artikel 6 van de planvoorschriften niet uitsluit dat binnen het bestemmingsvlak ook buiten het bouwvlak bedrijfsactiviteiten ten behoeve van het betonboorbedrijf worden verricht. Dit brengt met zich dat bij het bepalen van de afstand tussen het betonboorbedrijf en de woning van verzoeker, niet het bouwvlak maar de grens van het bestemmingsvlak als uitgangspunt dient te worden genomen. Zoals ter zitting is gebleken bedraagt deze afstand ongeveer 20 meter.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter, in verband met de onomkeerbare situatie die kan ontstaan bij onmiddellijke inwerkingtreding van het goedkeuringsbesluit, aanleiding voor het treffen van de navolgende voorlopige voorziening.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoeker te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 27 april 2004, RWB/2003/3265;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 135,95, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Overijssel te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004
234-417.