
Jurisprudentie
AQ6942
Datum uitspraak2004-07-30
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/1839 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/1839 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Juiste mediaanloon leidt tot hoger arbeidsongeschiktheidspercentage.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/1839 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 17 januari 2000 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 24 januari 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij besluit van 12 oktober 2000, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 12 februari 2002 (registratienummer AWB 00/7357) het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is op bij beroepschrift, gedateerd 22 maart 2002, aangevoerde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 25 april 2002, ingediend.
Appellant heeft bij schrijven van 29 maart 2004 aan de Raad doen toekomen het rapport van dr. H.F. Dankmeijer, internist en arts natuurgeneeskunde van 25 maart 2004.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 april 2004, waar appellant is verschenen bij gemachtigde,
mr. P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te ’s-Gravenhage, en waar gedaagde, met voorafgaand bericht, niet is verschenen.
Vervolgens heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 28 mei 2004, met bijlage, gereageerd op de vraagstelling van de Raad in zijn schrijven van 13 april 2004.
Beide partijen hebben de Raad schriftelijk toestemming verleend om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.
II. MOTIVERING
Appellant is op 25 januari 1999 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als chauffeur met migraine-klachten. Nadien heeft hij tevens nek-, lage rug- en heupklachten geuit. De verzekeringsarts R. Hoving-Lammes heeft appellant op 19 mei 1999 onderzocht en vastgesteld dat appellant lijdt aan migraine, cervicale arthrose en statische rugklachten, hypertensie en CARA. Zij heeft een belastbaarheidspatroon opgesteld waarin met name beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van zware rug- en nekbelasting, frequent werken in een stoffige omgeving, werkdruk, tempodruk conflicthantering (in publieks- of klantgerichte functies) en (veel) lawaai. De bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Stammers heeft, na dossieronderzoek en een hoorzitting, geconstateerd dat de verzekeringsarts bij de belastbaarheid rekening heeft gehouden met de aard en de ernst van de stoornissen en de daaruit voortvloeiende beperkingen op het energetische, locomotore en psychomentale vlak. Hij onderschrijft de medische visie van de primaire verzekeringsarts volledig, waarbij hij ook de in bezwaar overgelegde informatie van 29 april 1999 van A. Eijsbouts, interniste/reumatologe i.o. en dr. F.H.J. van den Hoogen, reumatoloog, heeft betrokken. Wel geeft hij een nuancering wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies. De functies van operator en cassière kennen zijns inziens een zodanig grote overschrijding van de belastbaarheid van appellant dat deze functies niet als geschikt zijn aan te merken.
In hoger beroep is namens appellant de opvatting herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is vanwege velerlei lichamelijke klachten alsmede psychische klachten welke worden veroorzaakt door fibromyalgie. De verzekeringsarts heeft met het opgestelde belastbaarheidspatroon de beperkingen van appellant onderschat. Hij acht zich niet in staat om de geduide functies uit te oefenen.
Gedaagde heeft in het verweerschrift het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens voldoende steun voor het oordeel dat gedaagde bij het bestreden besluit de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid op de datum in geding, te weten 24 januari 2000, niet heeft onderschat en hij stelt zich achter hetgeen de rechtbank in dit verband heeft overwogen. De in hoger beroep aangevoerde argumenten vormen voor de Raad geen grond tot twijfel aan het door gedaagde opgestelde belastbaarheidspatroon, met name vanwege het ontbreken van een objectieve, medische onderbouwing van de kant van appellant. Dankmeijer geeft in zijn schrijven van 25 maart 2004 veel informatie over fibromyalgie. Echter, hij heeft appellant niet gezien en baseert zich volledig op dossierstukken. Dit schrijven roept bij de Raad geen twijfel op aan de door gedaagde vastgestelde belastbaarheid van appellant.
De theoretische schatting is gebaseerd op de functies van samensteller printplaten, tester en samensteller metaal- produkten. De Raad ziet evenmin als de rechtbank grond voor twijfel aan het standpunt van gedaagde dat de belasting in de aan appellant voorgehouden functies de ten aanzien van hem aangenomen belastbaarheid niet overschrijdt en maakt tot de zijne de overwegingen van de rechtbank waar het gaat om de asterisken ter signalering van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid in de verwoording functiebelasting ten aanzien van de functies van tester en samensteller metaalproducten.
Wat de arbeidskundige kant van de zaak betreft heeft gedaagde bij schrijven van de arbeidsdeskundige C.W.M. Limbeek van 25 mei 2004 onderkend dat ten onrechte bij de berekening van het maatmaninkomen geen rekening is gehouden met de meest recente inkomensgegevens ten opzichte van de datum in geding, 24 januari 2000, zoals opgenomen in de opgave van de werkgever van 26 december 1999 en in het dagloonrapport van 6 januari 2000. Gedaagde heeft deze gegevens vervolgens alsnog als uitgangspunt genomen en vastgesteld dat dit geen gevolgen heeft voor het arbeidsongeschikt- heidspercentage. De Raad is echter van oordeel dat gedaagde hierbij ten onrechte is uitgegaan van een mediaanloon van
f 3629,- per maand/f 22,04 per uur (functie van samensteller printplaten). Na bezwaar is immers de oorspronkelijk geduide functie van operator laser afgevallen en is de theoretische schatting herzien en gebaseerd op de functies van samensteller printplaten, tester en samensteller metaalprodukten. Het mediaanloon is dan f 3267,- per maand/f 19,84 per uur, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage uitkomt op 37,34 in plaats van op 34,3. Appellant heeft derhalve aanspraak op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. In zoverre is het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand gekomen.
Gelet op het bovenstaande zal de Raad de aangevallen uitspraak -wat betreft de arbeidskundige beoordeling- vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat appellant per 24 januari 2000 aanspraak heeft op indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45% en voorts dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tot slot acht de Raad termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten zijn begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog gegrond wat betreft het arbeidsrechtelijke aspect en vernietigt ook in zoverre het bestreden besluit;
Bepaalt dat appellant met ingang van 24 januari 2000 aanspraak heeft op indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse
35 tot 45% en bepaalt voorts dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2004.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) N.E. Nijdam.