Jurisprudentie
AQ6931
Datum uitspraak2004-08-17
Datum gepubliceerd2004-08-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/004369-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/004369-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
bewezen wordt dat verdachte twee personen met de dood heeft bedreigd, dat hij een verboden wapen voorhanden had (namelijk een aansteker die er uit ziet als een echt pistool) en dat hij een fiets heeft vernield. Vanwege zijn geestelijke stoornis kan hem zijn gedrag niet verweten worden. Hij krijgt daarom geen straf maar hij wordt verplicht opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/004369-04
STRAFVONNIS
Uitspraak: 17/8/2004.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [datum] 1965,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [naam en plaats P.I.],
terechtstaande terzake dat:
1.
hij op of omstreeks 10 mei 2004 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om op de openbare weg met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van een gouden ketting, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, op het Willem Alexanderplein naar die [benadeelde 1] is toegelopen en heeft gezegd: “Doe die gouden ketting af” en/of met zijn (linker-)hand die ketting heeft (vast-)gepakt en/of (vervolgens) een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, uit zijn, verdachtes, broekzak heeft gepakt en/of de slede van dat pistool/voorwerp naar achteren heeft getrokken en/of dat pistool/voorwerp op/tegen de linker- en/of rechter slaap en/of de hartstreek en/of de knieën, in elk geval op/tegen het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gehouden en/of gericht (gehouden) en/of die [benadeelde 1] heeft toegevoegd: “Ik schiet oe lam”, althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrjf niet is voltooid;
art. 317, lid 1 Wetboek van Strafrecht.
art. 45, lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2004 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend ten overstaan van die [benadeelde 1] een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, uit zijn, verdachtes, broekzak gepakt, althans tevoorschijn gehaald en/of (vervolgens) de slede van dat pistool/voorwerp naar achteren getrokken en/of dit pistool/voorwerp tegen/op de linker- en/of rechter slaap en/of de hartstreek en/of de knieën, in elk geval tegen/op het lichaam van die [benadeelde 1] gehouden en/of gericht (gehouden) en/of (daarbij) die [benadeelde 1] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: “Ik schiet oe lam”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art. 285, lid 1 Wetboek van Strafrecht.
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2004 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, (een) wapen(s) van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten (een) nabootsing(en) van (een) pistool, althans een vuurwapen, dat/die door zijn/hun vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) pistool Aberetta model 92F, voorhanden heeft gehad;
art. 13, lid 1 Wet wapens en munitie.
3.
hij op of omstreeks 10 mei 2004 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, opzettelijk en wederrechtelijk een (dames)fiets (merk Gazelle), geheel of ten dele toebehorende aan (de ex-vrouw van) [benadeelde 1], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt, door toen daar opzettelijk en wederrechtelijk die fiets in elkaar te trappen;
art. 350, lid 1 Wetboek van Strafrecht.
4.
hij op of omstreeks 2 mei 2004 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) gemaakt in de richting van (de borstkas van) die [benadeelde 2], althans feitelijkhe(i)d(en) van gelijke dreigende aard of strekking;
art. 285, lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank overweegt dat voor bewezenverklaring van het sub 1 primair ten laste misdrijf afpersing is vereist dat het handelen van verdachte zich niet alleen richt tegen de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, maar ook tegen diens vermogen.
Aan dit laatste vereiste is niet voldaan, nu naar het oordeel van de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting niet, althans onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte bij de confrontatie met het slachtoffer [benadeelde 1] wederrechtelijke bevoordeling heeft beoogd.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat een bewijsmiddel rept van een nabootsing van de Beretta model 92 F, terwijl zonder verder bewijs door de rechtbank niet kan worden beoordeeld of deze nabootsing ook een sprekende gelijkenis heeft opgeleverd, zoals door de wet vereist.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen –die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 subsidiair, sub 2, sub 3 en sub 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 mei 2004 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend ten overstaan van die [benadeelde 1] een op een pistool gelijkend voorwerp uit zijn broekzak gepakt en vervolgens de slede van dat voorwerp naar achteren getrokken en dit voorwerp op het lichaam van die [benadeelde 1] gericht en daarbij die [benadeelde 1] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: “Ik schiet oe lam”.
2.
hij op 10 mei 2004 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, een wapen van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een nabootsing van een pistool, die door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool, voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 10 mei 2004 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, opzettelijk en wederrechtelijk een damesfiets, merk Gazelle, toebehorende aan de ex-vrouw van [benadeelde 1], heeft vernield, door toen daar opzettelijk en wederrechtelijk die fiets in elkaar te trappen.
4.
hij op 2 mei 2004 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van de borstkas van die [benadeelde 2].
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het ten laste gelegde feit, waarop deze in het bijzonder betrekking heeft.
Door de raadsvrouw van verdachte is met betrekking tot het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde betoogd dat verdachte terzake dient te worden ontslagen van rechtsvervolging, nu dat feit, aldus de raadsvrouw, wordt geabsorbeerd door hetgeen verdachte onder 1 primair/subsidiair is ten laste gelegd.
De rechtbank passeert dit betoog.
Absorptie houdt in dat bij toepasselijkheid van verschillende strafbepalingen slechts één wordt toegepast en wel die strafbepaling waarin de zwaarste hoofdstraf is bedreigd, terwijl andere strafbepalingen buiten beschouwing worden gelaten. Een en ander doet zich voor ingeval van artikel 55, lid 1 Wetboek van Strafrecht, waarop
–naar de rechtbank begrijpt- de raadsvrouw kennelijk ook doelt. In het onderhavige geval is van ééndaadse samenloop naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake, nu het onder 2 bewezen verklaarde niet –ook niet deels- hetzelfde feit betreft als het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Immers het beschermd belang/de strekking bij het misdrijf van artikel 285 Wetboek van Strafrecht, is te voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door een bedreiging met een ernstig misdrijf, terwijl het onder 2 bewezene, omschreven in artikel 13, lid 1 van de Wet wapens en munitie, strekt tot een verbod om wapens voorhanden te hebben, teneinde daardoor de gevaren, waarbij kennelijk wordt gedoeld op gevaar van allerlei aard en niet slechts op misbruik van (vuur)wapens bij het plegen van bedreiging, te keren.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 subsidiair, sub 2, sub 3 en sub 4 meer of anders is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 subsidiair en sub 4, telkens het misdrijf:
"Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht",
telkens strafbaar gesteld bij artikel 285, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht;
wat betreft sub 2 het misdrijf:
"Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie",
strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 1 van die wet;
en voor wat betreft sub 3 het misdrijf:
“Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”,
strafbaar gesteld bij artikel 350, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het sub 1 subsidiair, sub 2, sub 3 en sub 4 ten laste gelegde en hij heeft gevorderd dat verdachte terzake wordt ontslagen van rechtsvervolging en dat aan hem de maatregel als bedoeld in artikel 37 Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte en over de oplegging van een straf of maatregel bij de wet bepaald, het volgende:
De door twee gedragsdeskundigen op de voet van artikel 37, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht opgemaakte rapportage, te weten een rapport, gedateerd 12 juli 2004 van de arts-gedragsdeskundige D.F.J. Hoekstra en een rapport, gedateerd 1 augustus 2004 van J. Dam, zenuwarts, met hun gezamenlijke conclusie en hun gemeenschap- pelijk advies, houdt, zakelijk weergegeven, omtrent verdachte het volgende in:
Bij betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een geestesstoornis, namelijk de paranoïde vorm van schizofrenie, gepaard gaande met manische ontremming. Gelet op het duidelijke verband tussen ziekte en delict, kan het ten laste gelegde, voorzover bewezen verklaard, verdachte niet worden toegerekend.
Bij een floride worden van zijn psychose kan betrokkene agressief en daarmee gevaarlijk zijn in de zin van artikel 37a en volgende van het Wetboek van Strafrecht.
Zonder behandeling, eerst klinisch, is er kans op recidive.
Gezien het bovenstaande wordt geadviseerd om betrokkene op basis van zijn ziekte te ontslaan van rechtsvervolging en hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze rapportage met gezamenlijke conclusie en gemeenschappelijk advies, welke conclusie en welk advies de rechtbank overneemt en waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd, blijkt, ook gelet op hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting omtrent de persoon van de verdachte is gebleken, dat verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten niet strafbaar is, omdat deze hem wegens een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend.
Daarom moet in dit geval ontslag van alle rechtsvervolging worden uitgesproken.
Aangezien verdachte gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen en goederen en hij daarom voldoet aan één van de voorwaarden vermeld in artikel 37, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank, overeenkomstig het advies, de maatregel van plaatsing als voorzien in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat het sub 1 subsidiair, sub 2, sub 3 en sub 4 ten laste gelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte deswege niet strafbaar en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging.
Legt op de maatregel voorzien in artikel 37 Wetboek van Strafrecht en gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van één jaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 subsidiair, sub 2, sub 3 en sub 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Caminada, voorzitter, mrs. Inden en Berg, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 augustus 2004.