Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6893

Datum uitspraak2004-07-01
Datum gepubliceerd2004-11-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers03 / 674 WVG AG1 A
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft aan eiser een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten ad EUR 1.815,-- toegekend, omdat eiser gaat verhuizen van een inadequate naar een voor eiser langdurig adequate woning. Eisers verzoek om een tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning wordt afgewezen, omdat deze woning op het moment van aankoop voor eiser voldoende adequaat was. Eisers verzoek om een tegemoetkoming in de kosten, te baseren op het geschikt maken van eisers huidige woning door middel van een traplift, wordt afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Registratienummer: 03 / 674 WVG AG1 A UITSPRAAK in het geschil tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hof van Twente, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 13 juni 2003. 2. De feiten en het verloop van de procedure Eiser, wonend aan de [A]straat te Delden, heeft voor 15 juli 2002 een woning gekocht aan de [B-]straat te Delden met de bedoeling in dat huis te gaan wonen en het huis aan de [A-]straat te verkopen. Als gevolg van een auto-ongeluk heeft eiser vanaf zesjarige leeftijd zenuwuitval aan zijn linker onderbeen. De afgelopen vier jaren heeft eiser steeds vaker last gehad van zijn onderbeen. Vervolgens is in maart 2001 besloten dat onderbeen te amputeren. Eiser ondervindt veel problemen met verschillende protheses. In de woning aan de [A-]straat moest eiser gebruik maken van een trap om bij de slaapkamer en de natte cel te komen. Deze woning moet, op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) als inadequaat worden beschouwd. Eiser heeft zelf besloten om de woning aan de [B-]straat no. 4 te kopen. Pas nadat hij de woning aan de [B-]straat gekocht had, heeft eiser contact opgenomen met de gemeente en heeft hij een aanvraag voor een woonvoorziening op basis van de Wvg ingediend. Op 16 september 2002 heeft eiser woningaanpassing in de vorm van een gelijkvloerse uitbouw aangevraagd. Bij besluit van 10 januari 2003, verzonden 13 januari 2003, heeft verweerder aan eiser een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten ad EUR 1.815,-- toegekend, omdat eiser gaat verhuizen van een inadequate naar een voor eiser langdurig adequate woning. Eisers verzoek om een tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning wordt afgewezen, omdat deze woning op het moment van aankoop voor eiser voldoende adequaat was. Eisers verzoek om een tegemoetkoming in de kosten, te baseren op het geschikt maken van eisers huidige woning door middel van een traplift, wordt afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 20 februari 2003 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 3 juni 2003, verzonden 13 juni 2003, heeft verweerder besloten het bezwaarschrift van eiser ongegrond te verklaren. Blijkens het beroepschrift van 24 juli 2003 kan eiser zich met dit besluit niet verenigen. Verweerder heeft op 8 september 2003, verzonden 10 september 2003, een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 15 juni 2004, waar eiser is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door de heer T.Koopman. 3. Overwegingen In geschil is de vraag of het besluit van 3 juni 2003, waarbij verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven. Ingevolge het bepaalde in artikel 1 van de Wvg wordt, voor zover hier van belang, onder woonvoorziening verstaan een voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat hij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijke verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe bij verordening regels vaststelt. In artikel 3 van de Wvg is bepaald dat het gemeentebestuur verantwoorde voorzieningen aanbiedt. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend. Op grond van artikel 2 van de Wvg heeft verweerder de Verordening voorziening gehandicapten (Vvg) vastgesteld. Artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vvg bepaalt, voor zover hier van belang, dat een voorziening slechts aan een belanghebbende kan worden toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen. In artikel 2.1 van de Vvg wordt, voor zover hier van belang, bepaald dat de door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van: a. verhuizing en inrichting; b. woningaanpassing van bouwkundige, bouwtechnische of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen), voor zover de kostensoorten door burgemeester en wethouders zijn genoemd in de in artikel 7.2, tweede lid, genoemde richtlijnen, tot in dezelfde richtlijnen genoemde maximum bedragen. In artikel 2.4, eerste lid van de Vvg is bepaald dat een gehandicapte voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1, eerste lid sub a genoemd (verhuis- en inrichtingskosten) in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen van ergonomische aard het normale gebruik van de woning belemmeren. Het tweede lid van dit artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat een gehandicapte voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b (woning-aanpassing) in aanmerking kan worden gebracht, indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is. Voorts is in artikel 5 van de Vvg bepaald dat woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan of meer bedragen dan EUR 45.378,- niet worden verleend, tenzij de weigering van die voorziening gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheid van overwegende aard. Tot slot wordt in artikel 8.1 van de Vvg bepaald, dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar kunnen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Eiser is van mening dat in de stukken van verweerder allerlei onwaarheden staan vermeld, en dat het verwoorde niet in overeenstemming is met hetgeen is besproken tijdens de onderzoeken die door de medisch adviseur/ergotherapeut zijn verricht. Eiser heeft dit ook in het bezwaarschrift aangegeven, maar aan deze onwaarheden wordt volledig voorbij gegaan door verweerder bij de motivering van de beslissing om de woonvoorziening af te wijzen, door “gewoon” te overwegen dat de eiser aangeschafte woning aan de [B-]straat 4 te Delden adequaat is. Verweerder geeft in het verweerschrift aan dat er een tegemoetkoming in de kosten van de verhuizing van een inadequate woning naar een adequate woning is toegekend van EUR 1815,--. De aanvraag voor aanpassingen in de nieuwe woning is naar zeggen verweerder afgewezen omdat deze woning adequaat is en geen specifieke aanpassingen behoeft. De woning is op de begane grond reeds voorzien van twee slaapkamers en een natte cel, alle relevante woonfuncties kunnen derhalve op de begane grond worden verricht. Eiser zou de nieuwe oorspronkelijke woning normaal kunnen gebruiken, op grond hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat een aanpassing van de (nieuwe) woning niet noodzakelijk was/is. Verweerder is van mening dat zowel tijdens de bezwaarschriftenprocedure als in het beroepschrift niet wordt onderbouwd waarom het bestreden besluit onjuist zou zijn. De rechtbank overweegt het volgende. Beoordeeld moet worden of de bestreden beslissing op bezwaar in rechte steek houdt. Aan de orde is (alleen) de vraag of verweerder op goede gronden de door eiser gevraagde vergoeding voor aanpassingen aan de nieuwe woning aan de [B-]straat 4 te [woonplaats] heeft geweigerd om reden dat die nieuwe woning – voorzien van twee slaapkamers en een natte cel op de begane grond - adequaat is en geen specifieke aanpassingen behoeft. Ook in de nieuwe woning is volgens eiser een traplift noodzakelijk om de kinderkamer(s) boven (altijd) te kunnen bereiken. De kinderen zijn 10 en 6 jaren oud en eiser stelt dat niet alleen zijn echtgenote, maar ook hij, die kamers zou moeten kunnen bereiken. De inmiddels doorgevoerde verwijdering van binnenmuren/uitbouw was naar zeggen van eiser vereist om de slaapkamer van eiser ook per rolstoel (beter) bereikbaar te maken. Eiser voert tegen die beslissing - kort samengevat – aan dat deze niet steunt op een deugdelijk geneeskundig en ergonomisch onderzoek. Dit omdat het medisch en ergonomisch onderzoek van “Ausems en Kerkvliet” niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Deze zijn naar zeggen van eiser niet objectief en de conclusies van die onderzoeken verhouden zich niet met hetgeen is besproken tijdens die onderzoeken. In dat rapport wordt naar zeggen van eiser voorbijgegaan aan de beperkingen die eiser zegt te ondervinden bij het gebruik van zijn linker onderbeenprothese. Eiser verwijst in dit verband naar een rapport van zijn behandelend arts, welk rapport eiser in dit geding wil overleggen, hetgeen – naar de rechtbank moet constateren – echter niet is gebeurd. Naar zeggen van eiser had een deugdelijk onderzoek ertoe geleid dat medisch en/of ergonomisch gezien was komen vast te staan dat ook in de nieuwe woning aanpassingen nodig zijn, en wel al de aanpassingen die eiser voor eigen rekening inmiddels heeft gerealiseerd in die woning alsmede het aanbrengen van een traplift. De rechtbank stelt eerst vast dat de hier relevante voorzieningen, woonvoorzieningen betreffen. zoals is bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Vvg. Zoals in het bovenstaande reeds is weergegeven, stelt de hiervoor aangeduide verordening als voorwaarde om in aanmerking te komen voor een dergelijke woonvoorziening dat er sprake dient te zijn van aantoonbare ergonomische belemmeringen op grond van ziekte of gebrek welke het normale gebruik van de woning belemmeren. Blijkens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (LJN: AD5092, CRvB, 15 augustus 2001, 00/4367 WVG) dient het begrip ergonomische beperkingen zodanig te worden uitgelegd dat het moet gaan om medisch objectiveerbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning. De door verweerder geconsulteerde medisch deskundige Ausums heeft voor zover hier relevant en in relatie met de nieuwe woning het volgende geconstateerd/geconcludeerd: - De hinder van de prothese zal minder worden omdat eiser deze beter zal leren gebruiken; - Eiser is binnenshuis niet op medische gronden afhankelijk van een rolstoel. Wanneer hij de prothese niet gebruikt kan hij met krukken lopen; - De behandelend orthopeed dr. Paré heeft aan rapporteur bevestigd dat er tegen het zonder prothese met krukken lopen geen bezwaar bestaat. Hij voegde daaraan toe dat er een relatieve contra-indicatie bestaat tegen het gebruik van een rolstoel, vanwege het ongewenste immobiliserende effect; - De nieuwe woning met twee slaapkamers en een natte cel op de begane grond, is adequaat voor eiser. Voor het lopen met een onderbeenprothese of zonder onderbeenprothese met krukken zijn er verder geen bijzondere voorzieningen in deze woning vereist. De door verweerder ingeschakelde ergotherapeut heeft voor zover hier relevant en in relatie met de nieuwe woning het volgende geconstateerd/geconcludeerd: - Eiser heeft een kleinere woning aan de [B-]straat 4 te [woonplaats] gekocht. Deze woning beschikte over twee kleine slaapkamers en een natte cel op de begane grond. Eiser vond deze slaapkamers en natte cel te klein en heeft besloten een stuk bij de woning aan te bouwen. Eiser is reeds begonnen met het binnenshuis verbouwen. In de nieuwe situatie zal van een slaapkamer en de natte cel de keuken gemaakt worden en van de andere slaapkamer een studeerkamer. Tevens heeft eiser de deuren verbreed omdat hij zich met zijn rolstoel binnenshuis wil kunnen verplaatsen. - Eiser is beperkt in het traplopen omdat zijn prothese stabieler is gemaakt waardoor de buigfunctie van zijn knie is afgenomen. Tevens is de stomp van betrokkene zeer dun waardoor bij steunname op zijn linkerbeen de stomp te ver in de prothese zakt. Traplopen zal voor eiser een belemmering blijven. Eiser is dus niet in staat tijdens het traplopen zijn knie te buigen. Hij moet met een gestrekt linkerbeen de trap op en af. Met name bij het naar beneden lopen geeft dit een probleem. - Er is voor betrokkene geen enkele indicatie om binnenshuis in een rolstoel te rijden. - Eiser zou in de nieuwe woning zonder aanpassingen zelfstandig kunnen functioneren, eventueel met behulp van krukken. Deze woning is een stuk kleiner dan de bestaande woning maar er is geen indicatie voor het aanpassen van de nieuwe woning. De rechtbank moet op basis van deze bevindingen/conclusies vaststellen dat in beide rapporten van deze deskundigen er (kennelijk) vanuit wordt gegaan dat eiser in de nieuwe woning geen gebruik van de bovenverdieping - en dus van de trap - hoeft te maken. Dit omdat alles om adequaat te kunnen wonen, zich op de begane grond bevindt. Deze kijk op de bewoning van de nieuwe woning miskent echter dat (ook in de situatie van voor de doorgevoerde verbouw) de twee kinderkamers zich op de bovenverdieping bevinden. Mede gelet op de jeugdige leeftijd van de twee kinderen van eiser, moet eiser worden toegegeven dat hij zijn (zorg)verplichting als ouder op de bovenverdieping niet goed c.q. volledig kan vervullen door het traplopen dat hem nu eenmaal slecht af gaat. Uit de twee rapportages blijkt immers onomstotelijk dat het traplopen eiser bepaald niet gemakkelijk afgaat en voor hem gecompliceerd is. Het verband tussen deze feitelijke tekortkoming/handicap en de voor een redelijke bewoning noodzakelijke bereikbaarheid van de bovenverdieping wordt in beide rapporten van de deskundigen echter niet gelegd, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank wel had gemoeten. Ook verweerder legt dat verband niet in de bestreden beslissing en gaat geheel voorbij aan het verlangen van eiser om in het kader van de gezinsbewoning van de nieuwe woning - die eiser veel gelijkvloerse voordelen biedt vergeleken met de vorige woning - ook de kinderkamers op de bovenverdieping te bereiken. De afwijzing van het verzoek om een woonvoorziening in de vorm van een traplift in de nieuwe woning ontbeert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een deugdelijke motivering. Ook aan de wijze van totstandkoming van die afwijzing kleeft een gebrek, nu de deskundigen hebben nagelaten te concluderen of indachtig het probleem dat eiser heeft met traplopen, ook in de nieuwe woning een traplift is vereist gelet op het frequente bezoek dat hij als vader nu eenmaal heeft te brengen aan zijn kinderen op de bovenverdieping. De rechtbank zal dan ook de bestreden beslissing op bezwaar vernietigen, maar alleen voor zover deze betrekking heeft op de verzochte bijdrage in de kosten van de aanleg van een traplift in de nieuwe woning. Voor het overige kan de bestreden beslissing op bezwaar in takt worden gelaten. Verweerder heeft op basis van de rapporten van de deskundigen in redelijkheid kunnen en mogen beslissen dat eiser bij de bewoning van de nieuwe woning geen rolstoel nodig heeft. De daartoe strekkende conclusies en bevindingen van de deskundigen zijn duidelijk en voldoende beargumenteerd. Ook is daarbij het standpunt ingewonnen en betrokken van de behandelend orthopeed. Nu ook anderszins niet is gebleken dat het bestreden besluit anders dan voor wat betreft de traplift in strijd is met de van toepassing zijnde algemeen verbindende voorschriften of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is de rechtbank van oordeel dat dit besluit in zoverre rechte in stand kan worden gelaten. Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de reiskosten voor het verschijnen ter zitting ad Eur 3,60. Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist. 4. Beslissing De arrondissementsrechtbank Almelo, Recht doende: - Vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar alleen voor zover die betrekking heeft op de afwijzing van de verzochte bijdrage in de woonvoorziening “traplift” in de nieuwe woning van eiser, en verklaart het beroep alleen in zoverre gegrond; - Verklaart het beroep voor het overige ongegrond - Veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op Eur 3,60 door verweerders gemeente te betalen aan eiser - Verstaat dat verweerder aan eiser het griffierecht ad Eur 31,-- vergoedt. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2004 door mr. M.L.J. Koopmans, in tegenwoordigheid van J. Wenniger, griffier. Afschrift verzonden op AW