
Jurisprudentie
AQ6871
Datum uitspraak2004-08-05
Datum gepubliceerd2004-08-16
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4569 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-16
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4569 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Functiewaardering functie van hoofdbrandwacht. Peildatum functiewaardering.
Uitspraak
02/4569 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Spanje), appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij (aanvullend) beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 16 juli 2002, nr. 01/489 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 2 juli 2004, waar van partijen alleen appellant is verschenen.
II. MOTIVERING
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is tot 1 september 1997 werkzaam geweest bij de gemeente [naam gemeente] in de functie van hoofdbrandwacht. Op basis van een door appellant op 8 mei 1995 opgestelde beschrijving is die functie gewaardeerd met toepassing van het gemeentelijk functiewaarderingssysteem. De waardering heeft geresulteerd in indeling van de functie in hoofdgroep II, met 11 punten voor de zogenoemde secundaire factoren (gezichtspunten). Die uitkomst leidde tot (handhaving van) indeling van appellants functie in salarisschaal 6.
1.2. Na bezwaar tegen de hoofdgroepindeling en de gezichtspunten functionele vorming, zelfstandigheid, keuzemogelijkheden, contact en leidinggeven heeft gedaagde de waarderingsuitkomst gehandhaafd bij het bestreden besluit van 29 maart 2001. Hij heeft zich daarbij geconformeerd aan het advies van de bezwarencommissie functiewaardering.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. Zij heeft onder meer vastgesteld dat gedaagde terugwerkende kracht zou hebben toegekend aan zijn besluit indien de uitkomst van de waardering daartoe aanleiding had gegeven. Zij is uitgegaan van en heeft doorslaggevend geacht de feitelijke werkzaamheden als neergelegd in de functiebeschrijving. Zij is uitvoerig ingegaan op de indeling van appellants functie in hoofdgroep II en op de toekenning van het maximaal aantal punten voor het gezichtspunt functionele vorming.
De rechtbank heeft geen overwegingen gewijd aan de door appellant, hangende het beroep bij de rechtbank, gevraagde vergoeding voor gedane studie en bijscholing.
3. Appellant heeft in zijn beroepschrift en aanvullend beroepschrift gesteld dat een onjuiste peildatum is gehanteerd en dat het hier ging om de tijd van 1991 tot 1997. Hij heeft naar voren gebracht dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de werkzaamheden die door hem gedaan werden buiten de werkzaamheden die door elke hoofdbrandwacht werden verricht. Ten onrechte is zijns inziens door de rechtbank niet ingegaan op de door hem geclaimde kosten van studie(uren).
Ter zitting heeft appellant een en ander toegelicht. Hij heeft daar tot slot naar voren gebracht dat hij zich (ook in zijn vrije tijd) veel inspanningen heeft getroost ten behoeve van de gemeente maar dat hij daarvoor geen waardering heeft ontvangen en zich misbruikt voelt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Blijkens de brief van gedaagde van 10 januari 2002 aan de rechtbank heeft gedaagde het tijdstip van beschrijving van de functie door appellant bepalend geacht. Bij het ontbreken van voorschriften betreffende de te hanteren peildatum komt de Raad de aanknoping door gedaagde bij bedoeld tijdstip, 8 mei 1995, niet onredelijk voor. De Raad betrekt daarbij dat een besluit tot functiewaardering gekoppeld is aan een (besluit tot vaststelling van een) functiebeschrijving en dat een dergelijke beschrijving van vóór mei 1995 - gerekend vanaf het door appellant genoemde tijdstip 1991 - niet voorhanden is.
4.2. De grief dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met andere werkzaamheden van appellant, in het bijzonder het mede zorgdragen voor de adembeschermings- en duikapparatuur en het geven van instructie, berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft weliswaar gesteld dat zij is uitgegaan “van de aan de functie van hoofdbrandwacht verbonden werkzaamheden, zoals die naar voren komen uit de functiebeschrijving”, in welke formulering een beperking gelezen zou kunnen worden tot de werkzaamheden die elke hoofdbrandwacht verricht, maar zij heeft daaraan toegevoegd, zoals onder 2. is weergegeven, dat doorslaggevend zijn de feitelijke werkzaamheden als neergelegd in de functiebeschrijving. Van die beschrijving maakt deel uit het zeer omvangrijke formulier deeltaken. De daarin beschreven werkzaamheden zijn door gedaagde mede in de waardering betrokken en deze hele waardering is door de rechtbank beoordeeld. Zij heeft dat gedaan met inachtneming van de blijkens - in de uitspraak vermelde - vaste rechtspraak van de Raad te hanteren terughoudende toetsingsmaatstaf.
4.3. De grief betreffende de vergoeding van kosten van studie(uren) kan geen doel treffen omdat het door appellant bestreden besluit van gedaagde over dergelijke kosten niets bepaalt en ook niets behoefde te bepalen. Dit aspect is door appellant immers pas aan de orde gesteld bij brief aan de rechtbank van 7 juni 2002, kort voor de zitting van de rechtbank van 2 juli 2002.
5. De Raad komt op grond van het bovenstaande tot de slotsom dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd niet kan leiden tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak en het bestreden waarderingsbesluit geen stand kunnen houden. Naar aanleiding van hetgeen door appellant nog op de zitting naar voren is gebracht, merkt de Raad op dat een besluit betreffende de waardering van een functie niets zegt over de wijze waarop iemand zijn werkzaamheden verricht en evenmin tot doel heeft waardering (respect) tot uitdrukking te brengen voor inspanningen als bijvoorbeeld door appellant verricht in de vorm van het behalen van diverse diploma’s en certificaten.
6. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
19.07