
Jurisprudentie
AQ6862
Datum uitspraak2004-08-16
Datum gepubliceerd2004-08-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 04/870
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2004-08-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 04/870
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
[...] In april 2003 hebben de Zweedse autoriteiten de uitlevering van eiser verzocht. Uitlevering is gevraagd ter vervolging van eiser wegens zijn vermoede betrokkenheid bij openlijke geweldpleging en wegens mishandeling van een politieambtenaar tijdens de EU-top in Göteborg op 14 juni 2001. [...]
Eiser vordert -zakelijk weergegeven- gedaagde te bevelen om eiser niet uit te leveren aan Zweden. [...]
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 16 augustus 2004,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 04/870 van:
[eiser],
wonende te [geboorteplaats],
eiser,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
advocaat mr. V.L. Koppe,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.Th. M. ten Broeke,
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 augustus 2004 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit.
1.2. In april 2003 hebben de Zweedse autoriteiten de uitlevering van eiser verzocht. Uitlevering is gevraagd ter vervolging van eiser wegens zijn vermoede betrokkenheid bij openlijke geweldpleging en wegens mishandeling van een politieambtenaar tijdens de EU-top in Göteborg op 14 juni 2001.
1.3. Bij brief van 4 juni 2004 heeft de Zweedse officier van Justitie aan het Parket te Amsterdam laten weten niet akkoord te gaan met het Nederlandse verzoek tot overdracht van de strafvervolging van eiser aan de Nederlandse Justitie.
1.4. Bij uitspraak van 26 augustus 2003 heeft de rechtbank Amsterdam de uitlevering van eiser toelaatbaar verklaard. Bij advies van dezelfde datum heeft de rechtbank de Minister van Justitie (hierna: de Minister) geadviseerd om eiser pas uit te leveren wanneer de zittingsdatum in Zweden bekend is, teneinde de door hem in Zweden te ondergane voorlopige hechtenis zo veel mogelijk te beperken.
1.5. Bij arrest van 18 november 2003 heeft de Hoge Raad eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep.
1.6. Op 2 december 2003 heeft het Tweede Kamerlid De Wit vragen gesteld aan de Minister over de mogelijke uitlevering van eiser aan Zweden. Bij brief van 23 december 2003 heeft de Minister zijn antwoord op de gestelde vragen aan de Voorzitter van de Tweede Kamer gestuurd. De Minister antwoordt onder meer dat hij voornemens is om de uitlevering van eiser toe te staan.
1.7. Bij brieven van 22 januari en 4 februari 2004 heeft de raadsman van eiser de Minister uitleg gevraagd over het feit dat uit de beantwoording van de kamervragen is gebleken dat de uitlevering wordt toegestaan, terwijl door eiser nog geen afschrift van de beschikking was ontvangen.
1.8. Bij beschikking van 7 mei 2004 heeft de Minister de uitlevering toegestaan.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven- gedaagde te bevelen om eiser niet uit te leveren aan Zweden.
Daartoe voert eiser - kort samengevat - het volgende aan.
De beslissing van de Minister om eiser uit te leveren aan Zweden is om twee redenen onrechtmatig. Ten eerste heeft de Minister onzorgvuldig gehandeld door het parlement te informeren over zijn beslissing tot uitlevering zonder dat op enigerlei wijze kenbaar te maken aan eiser. De raadsman van eiser heeft verschillende keren om uitleg gevraagd, maar de Minister heeft daarop niet geantwoord. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en ontleent daaraan het recht dat met zijn belangen op zorgvuldige wijze wordt omgegaan. Reeds om die reden is het handelen van de Minister onrechtmatig en dient de uitlevering te worden verboden.
De tweede reden betreft de weigering van de Minister om, ondanks een gemotiveerd verzoek daartoe, eiser niet in Nederland te vervolgen maar toch uit te leveren aan Zweden. Er is geen harde verdragsrechtelijke verplichting om eiser aan Zweden uit te leveren, te minder nu Nederland de strafvervolging kan overnemen.
Dat is ook gebeurd in de zaak van [betrokkene], die door de politierechter te Utrecht tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf is veroordeeld voor strafbare gedragingen tijdens eerdervermelde Eurotop in Zweden.
Ook al wordt eiser na een eventuele veroordeling teruggeleverd aan Nederland dan zal hij toch langdurig gedetineerd zijn in Zweden, omdat er een lange tijd gemoeid zal zijn met zijn teruglevering. Eiser loopt dus de kans maandenlang vast te zitten, terwijl volgens Nederlandse rechtsnormen slechts een werkstraf geïndiceerd is.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat de Minister, ondanks toelaatbaarverklaring door de rechter, een eigen verantwoordelijkheid heeft om al dan niet tot uitlevering te besluiten. Ter beoordeling is thans of gedaagde in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de uitlevering van eiser aan Zweden toe te staan.
3.2. Gedaagde heeft erkend dat de wijze waarop de beslissing tot uitlevering aan eiser kenbaar is geworden slordig is geweest. Ook het niet beantwoorden van brieven kon minst genomen zo geduid worden. Anders dan eiser heeft betoogd betekent dat echter niet dat gedaagde onrechtmatig handelt door de uitlevering niettemin toelaatbaar te achten. Niet aannemelijk is geworden dat eiser door de handelwijze van de Minister zo ernstig in zijn belangen is geschaad dat de Minister in redelijkheid niet tot zijn beslissing kon komen.
3.3. Eiser verwijt gedaagde voorts niet bereid te zijn om de uitlevering te weigeren en eiser in Nederland te vervolgen.
Blijkens de gedingstukken heeft gedaagde de Zweedse officier van Justitie verzocht zich uit te laten over een eventuele overname van strafvervolging. De Zweedse officier heeft daarop verklaard dat hij vasthoudt aan vervolging in Zweden op gronden van goede rechtsbedeling. Die gronden houden in dat het vermoede strafbare feit in Zweden is gepleegd en dat het bewijs in de zaak van eiser voornamelijk uit getuigenbewijs zal bestaan. Die getuigen wonen in Zweden en zullen ter terechtzitting moeten verklaren.
Het feit dat de Zweedse autoriteiten in de zaak [betrokkene] aan Nederland hebben verzocht om overname van de vervolging en in de zaak van eiser om uitlevering hebben gevraagd duidt er volgens gedaagde op dat de Zweedse autoriteiten menen een sterkere aanspraak op vervolging te hebben en dat zij die niet willen prijsgeven. Het is volgens gedaagde een fundamenteel beginsel van uitleveringsrecht om een dergelijk standpunt te respecteren.
Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat gedaagde in redelijkheid heeft kunnen beslissen om voormeld standpunt van de Zweedse autoriteiten te respecteren. De voorzieningenrechter neemt in aanmerking dat gedaagde zich, behoudens de in het Europees Verdrag betreffende uitlevering (EUV) gemaakte reserves, jegens Zweden tot uitlevering heeft verplicht. Eiser heeft zich niet op enige in dat verdrag gemaakte reserves beroepen. Ten overvloede wordt in aanmerking genomen dat het in de zaak van [betrokkene] alleen ging om een verdenking ter zake van openlijke geweldpleging en in de zaak van eiser ook om verdenking van mishandeling van een Zweedse politieman.
3.4. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat door de uitlevering aan Zweden op flagrante wijze inbreuk wordt gemaakt op de aan hem ingevolge artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens toekomende rechten. Zweden is bovendien partij bij dat verdrag. Dat brengt met zich dat ervan moet worden uitgegaan dat in geval van schending van enig bij dat verdrag toegekend recht na de uitlevering eiser het recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM voor een instantie in Zweden.
3.5. Met betrekking tot de vrees van eiser dat hij bij bewezenverklaring van zijn schuld langer in Zweden zal vastzitten dan de duur van de straf die hij in Nederland opgelegd zal krijgen wordt geoordeeld dat dat geen omstandigheid is die tot weigering van de uitlevering kan leiden. Aangenomen mag worden dat gedaagde zich ervoor zal inspannen dat een eventuele teruglevering zonder onnodige vertraging zal verlopen.
3.6.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van gedaagde. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Wijst de vordering af;
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 944,--, waarvan € 703,-- aan salaris procureur, € 241,-- aan griffierecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 16 augustus 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
evm