Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6756

Datum uitspraak2004-08-06
Datum gepubliceerd2004-11-09
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 04/614 AW V02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft verzoeker op grond van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling/Uitwerkings Overeenkomst met ingang van 1 juli 2004 eervol ontslag verleend. Vastlegging functioneren.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT Reg.nr.: AWB 04/614 AW V02 U I T S P R A A K van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mr. H.J. Weekers, ten aanzien van het besluit van 2 juni 2004, kenmerk: P&O/RK-mr, van het college van burgemeester en wethouders van [gemeente], verweerder, gemachtigden: […]. 1. PROCESVERLOOP Verweerder heeft bij het hiervoor genoemde besluit van 2 juni 2004 verzoeker op grond van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling/Uitwerkings Overeenkomst (hierna te noemen: CAR-UWO) met ingang van 1 juli 2004 eervol ontslag verleend. Tegen dit besluit (hierna te noemen: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 8 juni 2004 op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Bij verzoekschrift van 9 juni 2004 heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst en te bepalen dat de gemeente [gemeente] de loonbetaling aan verzoeker na 1 juli 2004 dient voort te zetten. Verweerder heeft op 17 juni 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en voor wat betreft inhoudelijk verweer, aangezien slechts pro forma bezwaar is gemaakt, verwezen naar het bestreden besluit. Bij brieven van 8 juli 2004, 2 augustus 2004 en 3 augustus 2004 heeft verzoeker een aantal nadere stukken ingezonden. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2004. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. 2. RECHTSOVERWEGINGEN feiten en standpunten van partijen Verzoeker is sedert 1 augustus 2000 in dienst van de gemeente [gemeente] als all round medewerker bouw- en woningtoezicht bij het bureau VROM/BZ. Op 24 januari 2001 is, ter uitwerking van de profielschets die in de vacaturebeschrijving van de functie van verzoeker was opgenomen, het functieprofiel opgesteld. Verzoeker heeft dit functieprofiel voor akkoord getekend. Bij brief van 21 november 2001 heeft het bureauhoofd van verzoeker onder verwijzing naar een aantal tussen hem en verzoeker plaatsgevonden gesprekken, betrekking hebbend op het functioneren van verzoeker, verzoeker medegedeeld dat diens functioneren binnen de cluster Bouwkunde nog ernstig te wensen overlaat. Concreet spitsten de problemen zich toe op de volgende aspecten: -communicatie; -werkplanning; -aanpassing aan werkprocessen; -kennis; -inzetbaarheid voor overige taken; -registratie van werktijden. Het bureauhoofd heeft verzoeker medegedeeld dat deze ontwikkeling hem zorgen baart en dat op korte termijn zaken moeten worden gedaan en concrete afspraken over de toekomst zullen moeten worden gemaakt. Hij heeft verzoeker in dat kader uitgenodigd voor overleg op 29 november 2001. Dit gesprek heeft plaatsgevonden en de volgende afspraken zijn gemaakt: -verzoeker zal zich op de arbeidsmarkt (BANN) oriënteren op de mogelijkheden om elders onderdak/emplooi te vinden; -Het bureauhoofd zal nagaan welke mogelijkheden er zijn voor verbetering van de communicatieve vaardigheden; -Het bureauhoofd zal zich met de overige medewerkers binnen de cluster Bouwkunde beraden over een verbetertraject. Verzoeker heeft zich per 1 december 2001 ziek gemeld. Gedurende de periode december 2001-april 2002 heeft verzoeker ziekteverlof gehad, gaande welke periode hij zijn werkzaamheden op therapeutische wijze heeft hervat. Per 1 mei 2002 is verzoeker door de ARBO-arts volledig hersteld gemeld. Op 18 en 25 april 2002 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen het bureauhoofd, de beleidsmedewerker P&O en verzoeker, welke gesprekken ten doel hadden verzoeker op een voor alle betrokkenen acceptabele wijze te laten terugkeren op zijn werkplek. Verzoeker is daarbij kenbaar gemaakt dat hij zijn gehele takenpakket met ingang van 1 mei 2002 weer zal gaan oppakken en zijn functie zal gaan uitoefenen conform de functie-omschrijving. Ook kenbaar is gemaakt dat de werkzaamheden van verzoeker regelmatig zullen worden geëvalueerd, waarbij zowel naar de kwaliteit als kwantiteit zal worden gekeken. Teneinde deze doelstellingen te kunnen toetsen heeft het bureauhoofd op 8 mei 2002 een nadere beschrijving opgesteld van de kwantitatieve en de kwalitatieve eisen. Op 18 juli 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het bureauhoofd en verzoeker, waarin het bureauhoofd verzoeker heeft medegedeeld dat de gemeente de samenwerking met verzoeker niet langer ziet zitten, waarbij hij verzoeker heeft gevraagd mee te denken en mee te werken aan een actief proces van zoeken van werk buiten de organisatie. Het bureauhoofd heeft aangegeven dat de gemeente waarschijnlijk een bureau zal inschakelen om verzoeker te begeleiden, alsmede dat verzoeker dan zal worden getest op zijn mogelijkheden. Verzoeker heeft toegezegd te zullen nadenken over wat hij kan en wil en heeft in principe zijn medewerking toegezegd. Op 14 augustus 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de directeur van de sector Ruimte, de beleidsmedewerker P&O en verzoeker, waarin aan verzoeker een voorstel is voorgelegd dat een oplossing zou moeten bieden voor de onvrede die er heerst omtrent het functioneren van verzoeker binnen het bureau VROM/SZ. Dit voorstel houdt in dat verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld een carrièreschouw te laten maken door een hierin gespecialiseerd bureau. Aan de hand van de uitkomsten daarvan zal verzoeker gericht solliciteren op voor hem geschikte vacatures. Ook na het voltooien van de carrièreschouw kan verzoeker de nodige begeleiding verwachten, waarvan de vorm op dat moment dient te worden bekeken. Het vorenstaande dient er uiteindelijk in te resulteren dat er een einde komt aan een op dat moment voor alle partijen onbevredigende situatie. Verzoeker heeft tijdens dit gesprek ingestemd met het aan hem gedane voorstel, waarna concreet is afgesproken dat hij op korte termijn contact opneemt met bureau Claessens te Groningen, dat het huiswerk dat gedurende de carrièreschouw verricht moet worden onder werktijd kan gebeuren, dat de kosten van de carrièreschouw voor rekening van de gemeente [gemeente] komen en dat verzoeker gedurende het gehele traject desgevraagd begeleid zal worden door de heer [medewerker] van het bureau P&O. De gemeente heeft vervolgens opdracht gegeven aan Right Claessens voor het uitvoeren van een Individueel Outplacement Programma, waarna verzoeker bij dit bureau een serie testen heeft afgelegd. In de testbespreking, die met instemming van verzoeker ook aan de gemeente is overgelegd, is aandacht besteed aan de capaciteiten, de persoonlijkheid en de belangstelling van verzoeker, resulterend in een advies inzake voor hem geschikte functies. Right Claessens heeft vervolgens invulling gegeven aan de carrièreschouw, waartoe verzoeker wekelijks dit bureau heeft bezocht, hetgeen heeft geresulteerd in het uitbrengen van een testbespreking op 7 maart 2003. In februari en maart 2003 zijn door het nieuwe bureauhoofd VROM/BZ, wekelijkse gesprekken gevoerd met verzoeker. Afgesproken is met verzoeker dat hij tot 1 juli 2003 zijn werkzaamheden uitvoert op het kantoor bij de gemeente en dat hij daarna volledig is vrijgesteld. Het streven is dat verzoeker voor deze datum een andere functie verwerft. Na 1 juli 2003 zal verzoeker in overleg met P&O de voortgang van sollicitaties of detachering bespreken. Voorts is afgesproken dat verzoeker voor onbepaalde duur wordt begeleid door bureau Claessens. Verzoeker is met ingang van half maart 2003 een dag per week vrijgesteld om op het bureau van Claessens in Groningen te werken aan sollicitaties. Ook is afgesproken dat verzoeker, in overleg met bureau Claessens, het bureauhoofd en P&O, cursussen of workshops zal volgen, die de kans op het verwerven van een nieuwe functie aanmerkelijk vergroten. Verzoeker volgt op dat moment reeds een cursus assertiviteit. Verzoeker zal zich binnen de cluster Bouwkunde in hoofdzaak richten op het wegwerken van de achterstand in handhaving van de verleende bouwvergunningen en het verlenen van sloopvergunningen en incidenteel op RO-terrein. Verzoeker is daarmee vrijgesteld van de toetsing van bouwplannen en het verlenen van bouwvergunningen, welke werkzaamheden feitelijk wel tot zijn functieprofiel behoren. Op 27 juni 2003 heeft verzoeker verweerder schriftelijk kenbaar gemaakt dat het per 1 juli 2003 vrijstellen van zijn functie, zeer tegen zijn zin plaatsvindt. Verweerder heeft daarop geconcludeerd dat een vrijstelling geen goede afronding is van het outplacementtraject, omdat onduidelijk is hoe lang die situatie zal duren, alsmede deze situatie verzoeker kan belemmeren bij het voeren van sollicitatiegesprekken in die zin dat deze situatie moeilijk is uit te leggen. Besloten is daarom dat tewerkstelling van verzoeker binnen de cluster RO van het bureau VROM/BZ voorlopig een betere oplossing is, waarbij het overeengekomen outplacementtraject via Right Claessens onverminderd wordt voortgezet en daarnaast detacheringsmogelijkheden zullen worden onderzocht. Het vorenstaande is op 11 juli 2003 door de beleidsmedewerker P&O aan verzoeker medegedeeld, waarbij is afgesproken dat verzoeker op 28 juli 2003 zijn werkzaamheden aanvangt. Op 28 juli 2003 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de directeur Burgerzaken, het bureauhoofd, de beleidsmedewerker P&O en verzoeker, waarin het vorenstaande opnieuw is toegelicht. Verzoeker heeft verklaard te begrijpen dat de gesloten overeenkomst over het outplacementtraject blijft gelden. Medegedeeld is dat het streven is het outplacementtraject op zo kort mogelijke termijn af te ronden en dat van verzoeker een actievere opstelling wordt verwacht bij het solliciteren, alsmede een regelmatige terugkoppeling hierover. In dit gesprek zijn voorts concrete afspraken gemaakt over de aard en inhoud van de werkzaamheden die verzoeker de komende weken zal verrichten. De werkzaamheden betreffen in hoofdzaak inventariserende activiteiten in het kader van de herziening van het bestemmingsplan Zuid en vertonen inhoudelijk geen dan wel nagenoeg geen raakvlakken met het functieprofiel van all round medewerker bouw- en woningtoezicht. In de daarop volgende maanden vindt wekelijks overleg plaats tussen het bureauhoofd en verzoeker waarin wordt gesproken over de inhoud en de voortgang van zijn werkzaamheden en van zijn sollicitaties. Verzoeker heeft diverse sollicitatiebrieven verstuurd die echter niet tot het beoogde resultaat leiden. Op 13 oktober 2003 heeft het bureauhoofd VROM/BZ een functioneringsgesprek met verzoeker gehouden, waartoe op 28 en 29 augustus 2003 voorbereidende gesprekken hebben plaatsgevonden. In dit functioneringsgesprek heeft het bureauhoofd een schets van de voorafgaande twee jaar gegeven, waarna door haar en verzoeker gezamenlijk is geconcludeerd dat de taken van all round medewerker bouw- en woningtoezicht een zeer breed werkterrein bestrijken en dat er hiervan een aantal is dat verzoeker niet of niet geheel naar tevredenheid uitvoert. Daarbij is vervolgens een opsomming gemaakt en geaccordeerd door verzoeker van specifieke zaken die op onvoldoende wijze worden verricht. In dit functioneringsgesprek wordt geconstateerd dat de persoonlijke eigenschappen van verzoeker onvoldoende aansluiten bij de zware eisen die worden gesteld en bij het brede taakveld van de functie, waarbij, voor zover nog van toepassing, in de huidige werkzaamheden, verbeterpunten zijn benoemd, welke betrekking hebben op terugkoppeling, communicatie en de noodzaak van een actieve houding. Ook is daarbij nogmaals benoemd dat in het kader van het outplacementtraject sinds 1 juli 2003 voornamelijk wordt ingezet op het zoeken naar mogelijkheden voor detachering, gezien de moeilijke arbeidsmarkt op dat moment. In het kader van het aspect loopbaanontwikkeling is geconstateerd dat verzoeker een andere functie ambieert en bezig is een functie te zoeken die beter aansluit bij zijn technisch inzicht en gerichtheid op praktisch uitvoerend werk, waarbij enkele mogelijke richtingen zijn genoemd. In verband met dit aspect is door het bureauhoofd ook een verwijzing gemaakt naar het lopende outplacementtraject met Right Claessens. In dit gesprek is nogmaals benoemd dat verzoeker sinds 1 juli 2003 ondersteunende werkzaamheden bij de cluster RO uitvoert. Verzoeker heeft aangegeven dat een snelle detachering nu gewenst is, omdat hij de routine van bouw- en woningtoezicht anders teveel kwijt raakt en dat hij zelf ook actief naar ander werk zoekt via open sollicitaties e.d. Vanuit P&O werden initiatieven ondernomen om verzoeker elders in een passende functie te detacheren, waartoe diverse gesprekken met potentiële opdrachtgevers hebben plaatsgevonden. Vanuit P&O zijn contacten met het advies- en detacheringsbureau Romte tot stand gebracht die hebben geresulteerd in de bereidheid van dit bedrijf om verzoeker elders te detacheren. Tussen Romte en de gemeente is overeengekomen dat verzoeker met ingang van 12 februari 2004 op proef via dit bureau gedetacheerd wordt tot (voorlopig) 1 mei 2004, waarna een evaluatie tussen betrokkenen zou plaatsvinden. Verzoeker is met ingang van 12 februari 2004 feitelijk elders gedetacheerd via Romte. Romte heeft zich bereid verklaard verzoeker per 1 juli 2004 een dienstverband aan te bieden, welk dienstverband verweerder als passende arbeid voor [verzoeker] ziet. In verband hiermee, teneinde het standpunt van de gemeente in dezen kenbaar te maken, heeft op 25 maart 2004 een gesprek plaatsgevonden tussen de directeur van de sector Ruimte, het bureauhoofd POCB en verzoeker. In dit gesprek is gezamenlijk geconstateerd dat de resultaten van het bijna twee jaar lopende outplacementtraject niet veelbelovend zijn en er weinig voortgang in zit. De oplossing van Romte is de eerste concrete stap gedurende het traject. Verzoeker heeft in dit gesprek kenbaar gemaakt niet afwijzend tegenover een overgang naar Romte te staan, doch graag één of twee jaar in de salarisadministratie van de gemeente [gemeente] te blijven. Verzoeker is medegedeeld dat dit niet mogelijk is en dat de insteek van het outplacementtraject steeds gericht is geweest op het vinden van een acceptabele werkkring buiten de organisatie, welke mogelijkheid nu door Romte wordt geboden. Verzoeker is in dit gesprek kenbaar gemaakt dat de gemeente van mening is dat de oplossing richting Romte een voor alle partijen acceptabele oplossing lijkt en dat de gemeente dientengevolge het voornemen heeft het dienstverband van verzoeker per 1 juli 2004 te beëindigen. Verzoeker heeft in dit gesprek aangegeven te zullen nadenken over de voorstellen. Op verzoek van verzoeker heeft op 16 april 2004 een gesprek plaatsgevonden met de portefeuillehouder, die hem het op 25 maart 2004 toegelichte standpunt van verweerder heeft bevestigd. Op 27 april 2004 is het bureauhoofd POCB, gebeld door de juridisch adviseur van verzoeker. Het bureauhoofd heeft kort een schets gegeven van hetgeen van november 2001 tot dat moment inzake het functioneren van verzoeker en het outplacementtraject heeft plaatsgevonden, alsmede inhoudelijke informatie verstrekt over het aanbod van Romte. Bij brief van gelijke datum heeft de gemachtigde van verzoeker verweerder medegedeeld dat verzoeker akkoord gaat met het maken van een afspraak met Romte, die tot doel heeft diens overgang naar dit detacheringsbureau per 1 juli 2004 te realiseren onder voorwaarde dat sprake is van een overgang onder een gelijkwaardige rechtspositie. ln die brief wordt de gemeente gevraagd een werkgelegenheidsgarantie te bieden. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 13 mei 2004 het voornemen uitgesproken het dienstverband met verzoeker per 1 juli te willen beëindigen. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld binnen twee weken zijn zienswijze omtrent dit voornemen kenbaar te maken. Verzoeker heeft hiervan gebruik gemaakt bij brief van 26 mei 2004. Verzoeker heeft aangevoerd dat geen sprake was van een afspraak, doch slechts van een wens van verweerder om het dienstverband per 1 juli 2004 te beëindigen. Uit het voornemen van verweerder wordt niet duidelijk wat de grond van de beëindiging van het dienstverband is, zodat het niet mogelijk is daarop te reageren. Anders dan verweerder stelt in zijn brief van 27 april 2004 is niets meer uitgesproken dan dat bij verzoeker de bereidheid aanwezig is om mee te werken aan een overgang mits aan bepaalde voorwaarden door verweerder wordt voldaan. Gezien het rapport van Mercuri Urval van 4 februari 2003, moet worden geconcludeerd dat er binnen de afdeling sprake was van een groot aantal problemen. Verzoeker heeft deze aan den lijve ervaren, te weten zeer hoge werkdruk, chaotische werkplek, slechte coaching door het toenmalige bureauhoofd en tegenwerking door de directe collega. In het functioneringsgesprek van 13 oktober 2003 is geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de functiebeschrijving van 15 april 2000, hetgeen vanzelf spreekt aangezien verzoeker op een andere kamer is geplaatst en zich met andere werkzaamheden heeft beziggehouden. Verzoeker kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de problematiek met betrekking tot zowel het functioneren van de afdeling als zodanig als de gevolgen van deze problematiek eenzijdig wordt neergelegd bij hem en dat, gezien de situatie, naar zijn oordeel een ontslaggrond ontbreekt en van ontslag dan ook geen sprake kan zijn. Verweerder heeft vervolgens het thans bestreden besluit genomen. Verweerder is blijkens het in het thans bestreden besluit gestelde van mening dat het vanaf november 2001 in gang gezette functionerings- en beoordelingstraject, dat gericht is geweest op verbetering van zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het functioneren van verzoeker, niet heeft geleid tot wezenlijke verbeteringen in zijn functioneren, hetgeen heeft geleid tot het voornemen hem per 1 juli 2003 volledig vrijstelling te verlenen. Op uitdrukkelijk verzoek van verzoeker is dit voornemen niet uitgevoerd doch is omgezet in de beslissing verzoeker met ingang van juli 2003 niet meer werkzaam te laten zijn in zijn eigen functie van all round medewerker bouw- en woningtoezicht, doch slechts werkzaamheden te laten uitvoeren binnen andere clusters van het bureau VROM/BZ, welke werkzaamheden beneden het niveau van het formeel geldende functieprofiel liggen. Verweerder komt op grond hiervan tot de conclusie dat verzoeker reeds vanaf november 2001 niet functioneert zoals redelijkerwijs verwacht mag worden in deze functie hetgeen ertoe leidt dat sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking. Verweerder en verzoeker zijn reeds in augustus 2002 met volledige wederzijdse instemming een outplacementtraject overeengekomen, gericht op het doen vinden van een passende functie elders door verzoeker, waartoe hem door de gemeente vanaf dat moment, en dus inmiddels gedurende bijna twee jaar, diverse, zeer ruime faciliteiten zijn geboden. Gelet op de geschetste ontwikkelingen en de door de gemeente ontplooide initiatieven, mogen de inspanningen van de gemeente en de duur van dit outplacementtraject inmiddels als meer dan redelijk worden beschouwd. Gelet hierop alsmede op het feit dat het advies- en detacheringsbureau Romte verzoeker een aanbod voor een dienstverband heeft gedaan per 1 juli 2004, welk aanbod als passend werk moet worden beschouwd, is verweerder van oordeel dat een verdere voortzetting van dit traject redelijkerwijs niet van de gemeente kan en hoeft te worden gevergd. In zijn bezwaarschrift van 8 juni 2004 heeft verzoeker aangevoerd dat bij Bouw- en Woningtoezicht sprake was van een onwerkbare situatie waarvoor verzoeker en anderen jaren aandacht hebben gevraagd. Deze onwerkbare situatie is niet beperkt gebleven tot het functioneren van verzoeker. Verweerder had werkbare verhoudingen dienen te creëren doch heeft dat nagelaten. Verweerder maakt verzoeker het verwijt dat hij niet goed functioneerde in zijn functie, doch verweerder zelf heeft verzoeker andere taken opgedragen. Dat verzoeker ongeschikt is voor zijn functie snijdt geen hout omdat hij bij een voorgaande werkgever in eenzelfde functie tot volle tevredenheid heeft gefunctioneerd. Beoordeling van het verzoek Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor de beantwoording van de vraag of het thans voorliggend verzoek om voorlopige voorziening voor inwilliging in aanmerking komt acht de voorzieningenrechter doorslaggevend of het bestreden besluit, naar het zich thans laat aanzien, in rechte stand zal kunnen houden. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Regeling/Uitwerkingsovereenkomst (hierna te noemen: CAR-UWO). Artikel 8:6, eerste lid, CAR-UWO bepaalt dat ontslag aan de ambtenaar kan worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend. Verzoeker heeft in zijn brief van 26 mei 2004, gericht tegen het voornemen van verweerder van 13 mei 2004 hem te ontslaan, gesteld dat in het voornemen van 13 mei 2004 niet is aangegeven welke wettelijke grondslag aan dat voornemen ten grondslag ligt. Het is voor hem dan ook niet mogelijk daarop te reageren. De voorzieningenrechter kan in het door verzoeker gestelde ten dele meegaan. Het voornemen van verweerder van 13 mei 2004 maakt inderdaad geen melding van de wettelijke grondslag, terwijl dat wel had gemoeten. Echter, in dit concrete geval gaat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver daar consequenties aan te verbinden. Immers, uit het verwoorde in de vele correspondentie die vooraf is gegaan aan het voornemen verzoeker te ontslaan alsmede gezien het gehele gevolgde traject was ook voor verzoeker voldoende duidelijk op welke grond verweerder zijn voornemen baseerde. Dat verzoeker geschaad is in zijn belangen doordat verweerder in zijn voornemen niet heeft aangegeven dat dat voornemen was gebaseerd op artikel 8:6 CAR-UWO acht de voorzieningenrechter gelet hierop, alsmede gezien de door verzoeker ingediende zienswijzen, niet aannemelijk. Daarbij komt voorts dat -voor zover wel sprake zou zijn van benadeling van verzoeker door deze omissie- verweerder bij het thans bestreden besluit zijn verzuim heeft hersteld. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor beantwoording van de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker onbekwaam of ongeschikt is tot het vervullen van zijn functie als all round medewerker Bouw- en Woningtoezicht, bureau Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu van de sector Ruimte. Overwogen wordt dienaangaand als volgt. Verzoeker trad op 1 augustus 2000 bij de gemeente [gemeente] in dienst. Naar verweerder heeft gesteld bleek al snel dat hij niet aan de verwachtingen beantwoordde. Het toenmalig bureauhoofd van de afdeling waar verzoeker werkte heeft verzoeker op 21 november 2001 een brief gestuurd waarin staat dat men problemen met verzoeker heeft. Uit het dossier is echter niet kunnen blijken van stukken liggend tussen de periode 1 augustus 2000 en 21 november 2001 betrekking hebbend op het functioneren of disfunctioneren van verzoeker. Naar aanleiding van genoemde brief van 21 november 2001 heeft op 29 november 2001 een gesprek met verzoeker plaatsgevonden. Uit het verslag dienaangaand blijkt dat verweerder een aantal problemen met verzoekers functioneren heeft en wordt verzoeker aangeraden ander werk te zoeken. Per 1 december 2001 heeft verzoeker zich vervolgens ziekgemeld. Op 18 april 2002 en 25 april 2002 vinden er gesprekken plaats om verzoeker op een voor alle betrokkenen acceptabele wijze terug te laten keren. De Arbo-arts meldt verzoeker per 1 mei 2002 weer volledig hersteld. In de tijd voorafgaand aan die datum was verzoeker op therapeutische basis werkzaam. Verzoeker werd duidelijk gemaakt dat hij zijn hele takenpakket weer op zou moeten pakken. Verzoeker heeft daarop aangegeven dat hij dat niet zal kunnen. De betreffende P&O medewerker heeft verzoeker daarop medegedeeld dat hij dat toch zal moeten. Ook wordt aangegeven dat regelmatig geëvalueerd zal worden. Op 18 juli 2002 heeft het toenmalig bureauhoofd van verzoeker aan de P&O medewerker een e-mail verstuurd waarin hij stelt het niet meer te zien zitten met verzoeker; werkdruk en kunnen en kennen schieten tekort. Van stukken tussen 1 mei 2002 en 18 juli 2002 met betrekking tot het gestelde disfunctioneren van verzoeker is echter niet gebleken. Op 14 augustus 2002 vindt er een gesprek plaats tussen verzoeker, een lid van de directie en de medewerker P&O. Het gesprek vindt plaats vanwege de onvrede (over en weer) over het functioneren van verzoeker. Afgesproken wordt dat verzoeker een ‘carrièreschouw’ zal laten verrichten aan de hand van de uitkomst waarvan verzoeker dan gericht zal kunnen gaan solliciteren naar andere functies. Van stukken tussen 18 juli 2002 en 14 augustus 2002 over het functioneren van verzoeker is echter niet gebleken. Vervolgens bevat het dossier een (ongedateerd) stuk met de titel: “stand van zaken situatie [verzoeker] per 31 maart 2003.”. In dat stuk staat geschreven dat er in de afgelopen zes weken diverse wekelijkse gesprekken zijn gevoerd met verzoeker. Ook hiervan blijkt niets uit de dossierstukken, noch blijkt van stukken betreffende de periode 14 augustus 20002 tot 31 maart 2003. Of verzoeker zijn werk of aangepast werk heeft verricht blijkt evenmin. Wel blijkt uit dit stuk dat verzoeker tot 1 juli 2003 zijn werkzaamheden zal verrichten, waarna hij voor 100% wordt vrijgesteld. Het streven is vóór 1 juli 2003 een andere functie te verwerven. Ook wordt vermeld: “[verzoeker] concentreert zich binnen de cluster bouw- en woningtoezicht in hoofdzaak op het wegwerken van de achterstand in handhaving van de verleende bouwvergunningen en het verlenen van sloopvergunningen. Incidenteel wordt handhaving op RO gebied uitgevoerd. [verzoeker] is daarmee vrijgesteld van de toetsing van bouwplannen en het verlenen van bouwvergunningen, die feitelijk wel tot het functieprofiel behoren”. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verzoeker al niet meer zijn eigen werk deed, maar aangepast werk. Dit leidt vervolgens tot de vraag in hoeverre dan (nog) beoordeeld kan worden of verzoeker geschikt of ongeschikt is voor zijn eigen werk. Verzoeker heeft verweerder bij brief van 27 juni 2003 medegedeeld dat hij heeft begrepen dat hij per 1 juli 2003 met buitengewoon verlof is gestuurd en dat dat zeer tegen zijn zin is. Naar aanleiding van die brief vindt op 28 juli 2003 een gesprek met verzoeker plaats. Verweerder heeft naar aanleiding van de brief van verzoeker van 27 juni 2003 besloten dat verzoeker per 1 juli 2003 toch wel mag komen werken maar niet in zijn eigen functie, het gaat om ‘ondersteunende’ werkzaamheden. Op 13 oktober 2003 vindt een functioneringsgesprek plaats. Uit het verslag daarvan blijkt dat men verzoeker niet goed vindt functioneren in zijn functie. Gelet op het vorenstaande -verzoeker verrichtte al niet meer zijn eigen werkzaamheden- lijkt die conclusie naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeilijk te trekken. Op 25 maart 2004 vindt er een gesprek met verzoeker plaats. De conclusie die verweerder trekt is dat nu het outplacementtraject een baan voor verzoeker heeft opgeleverd het dienstverband per 1 juli 2004 zal worden beëindigd. Verzoeker bevestigt op 27 april 2004 een telefoongesprek dat hij had met een P&O-medewerker van de gemeente [gemeente]; verzoeker gaat akkoord met de overgang naar het detacheringsbureau, maar hij wil onder andere een werkgelegenheidsgarantie. Verweerder heeft verzoeker daarop bij brief van 13 mei 2004 medegedeeld niet in te (kunnen) gaan op de wensen van verzoeker en maakt hem het voornemen kenbaar hem per 1 juli 2004 eervol te ontslaan. Verzoeker heeft daarop bij brief van 26 mei 2004 zijn zienswijzen kenbaar gemaakt. Verweerder heeft daarop het thans bestreden besluit genomen. Het geheel overziend komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder al vrij snel na het in dienst treden van verzoeker niet tevreden was over het functioneren van verzoeker en dat het functioneren van verzoeker in de ogen van verweerder niet verbeterd is. Echter, van verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken, betrekking hebbend op de van belang zijnde perioden, is niet gebleken. Ter zitting van 5 augustus 2004 is namens verweerder gesteld dat er met verzoeker wel degelijk gesprekken zijn gevoerd, maar dat daarvan niet altijd verslagen zijn gemaakt. Hoewel de voorzieningenrechter deze stelling aannemelijk acht, betekent het niet aanwezig zijn van bedoelde stukken tegelijkertijd dat niet inzichtelijk noch controleerbaar is in hoeverre sprake is geweest van functionerings- en beoordelingsgesprekken, noch of verzoeker ongeschikt is te achten voor zijn werk. En, eveneens van groot belang, evenmin blijkt van een verzoeker geboden traject zijn functioneren te verbeteren. Dit zo zijnde komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis heeft vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen en daardoor heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Awb. Ook acht de voorzieningenrechter het bestreden besluit, naar uit het vorenstaande voortvloeit, in strijd met de in artikel 3:46 Awb vervatte eis dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit naar het zich thans laat aanzien de rechtmatigheidstoets niet kan doorstaan. Het verzoek om voorlopige voorziening komt derhalve voor inwilliging in aanmerking. De voorzieningenrechter ziet, nu het door verzoeker gedane verzoek om voorlopige voorziening wordt ingewilligd, aanleiding op grond van artikel 8:82, vierde lid, Awb te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht van EUR 136,-- door de gemeente [gemeente] aan verzoeker wordt vergoed. De voorzieningenrechter acht voorts termen aanwezig verweerder op de voet van artikel 8:84, vierde lid, in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst de gemeente [gemeente] aan als de rechtspersoon die deze kosten moet betalen. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de voorzieningenrechter deze kosten op EUR 644,?-, zoals nader aangegeven in een bij de uitspraak gevoegde bijlage. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, RECHT DOENDE, -schorst het in deze uitspraak bedoelde bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van [gemeente] van 2 juni 2004 met ingang van de datum waarop dat besluit in werking is getreden; -bepaalt dat de gemeente [gemeente] het betaalde griffierecht van EUR 136,-- aan verzoeker vergoedt; -veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op EUR 644,--, en bepaalt dat de gemeente [gemeente] verzoeker deze kosten dient te betalen. Aldus gegeven door mr. A. Houtman, voorzieningenrechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 6 augustus 2004, in tegenwoordigheid van M.J.’t Hart als griffier. De griffier, De voorzieningenrechter, Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden op: typ: HtH.