Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6730

Datum uitspraak2004-08-06
Datum gepubliceerd2004-08-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 260/03 Afvalstoffenheffing
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende heeft – kort samengevat – aangevoerd dat een onjuist tarief voor de afvalstoffenheffing wordt gehanteerd.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr.: BK 260/03 6 augustus 2004 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Assen (: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing betreffende het tijdvak van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003. 1. Ontstaan en loop van het geding. 1.1. Ingevolge de Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 1997, alsmede de Verordening tot wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 1997 heeft het hoofd de belanghebbende een aanslag in de afvalstoffenheffing voor het tijdvak van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 opgelegd ten bedrage van € 273,48. 1.2. Een tegen deze aanslag door belanghebbende ingediend bezwaarschrift is door de ambtenaar bij uitspraak van 6 februari 2003 ongegrond verklaard. 1.3. Het beroepschrift (met bijlagen) is op 14 maart 2003 ter griffie ingekomen. Het hoofd heeft op 16 april 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. 1.4. Bij de mondelinge behandeling van 13 mei 2004, gehouden te Assen, waren aanwezig de belanghebbende alsmede de gemachtigde van het hoofd, dhr. A. 1.5. Het gerechtshof heeft op 27 mei 2004 mondeling uitspraak gedaan; afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn op 8 juni 2004 per aangetekende post aan de partijen verzonden. 1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 1.7. Op 16 juni 2004 is bij het gerechtshof een verzoek van de belanghebbende ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het door de belanghebbende verschuldigde griffierecht is op 1 juli 2004 voldaan. 2. De feiten. Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast: 2.1. Het hoofd heeft aan belanghebbende een aanslag, met dagtekening 2 januari 2003, van € 273,48 opgelegd voor de afvalstoffenheffing over het jaar 2003. Deze aanslag betreft het perceel a-laan 212 te Z, van welk perceel belanghebbende feitelijk gebruik maakt gedurende het onderhavige jaar. Hij woont daar tezamen met zijn echtgenote. Op dit adres wordt door de gemeente periodiek afval opgehaald. Bij de bestreden uitspraak is deze aanslag gehandhaafd. 3. Het geschil en de standpunten van partijen. 3.1. Belanghebbende heeft – kort samengevat – aangevoerd dat een onjuist tarief voor de afvalstoffenheffing wordt gehanteerd. Belanghebbende is van mening dat ten onrechte geen rekening wordt gehouden met het feit dat belanghebbende geen groente-, fruit, en tuinafval aanbiedt aan de gemeente. Nu de gemeente heeft besloten tot tariefdifferentiatie ten aanzien van één- en meerpersoonshuishoudens heeft de gemeente onzorgvuldig gehandeld ten aanzien van belanghebbende, die net als éénpersoonshuishoudens, minder afval aanbiedt. 3.2. Het hoofd bestrijdt belanghebbendes grieven. Hij stelt zich op het standpunt dat belanghebbende belastingplichtig is, aangezien hij samen met zijn echtgenote gebruiker is van het perceel a-laan 212. De keuze voor een systeem van tariefdifferentiatie op basis van één- en meerpersoonshuishoudens is gebaseerd op de veronderstelling dat meerpersoonshuishoudens in zijn algemeenheid meer afvalstoffen zullen produceren dan een éénpersoonshuishouden. Voorts is hierbij volgens het hoofd gekozen voor een eenvoudig hanteerbare, doelmatige en kostenbewuste wijze van heffen. Er is derhalve geen sprake van een ten aanzien van belanghebbende onzorgvuldige regeling, zodat de heffing terecht is opgelegd. 4. De rechtsoverwegingen: 4.1. De onderhavige aanslag vindt zijn grondslag in artikel 229 van de Gemeentewet, artikel 10.11 (thans vermeld in 10.21) en 15.33 van de Wet milieubeheer en in de Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 1997, alsmede de Verordening tot wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 1997, inhoudende – kort gezegd – de vaststelling van de gedifferentieerde tariefstelling met ingang van het jaar 2003 (: de Verordening). Volgens artikel 4 van de Verordening bedraagt de belasting per perceel per belastingjaar € 273,48. De belasting wordt verminderd met € 70,92, indien het perceel bij begin van het belastingjaar door één persoon wordt gebruikt. 4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel a-laan 212 bij het begin van het belastingjaar door belanghebbende en zijn echtgenote wordt gebruikt, zodat het hoofd op grond van de geldende wet- en regelgeving terecht aan belanghebbende over het jaar 2003 deze aanslag afvalstoffenheffing ter hoogte van € 273,48 heeft opgelegd. 4.3. Ten aanzien van belanghebbendes stelling dat de tariefdifferentiatie onzorgvuldig is ten opzichte van hem, stelt het hof voorop dat de gemeente de vrijheid heeft om over te gaan tot tariefdifferentiatie. Een beroep op de hoogte van het tarief of de wijze van tariefdifferentiatie kan niet slagen, behoudens in geval de tariefstelling in de Verordening tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing leidt die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Het gaat immers om de vrucht van wetgevende arbeid, ten aanzien waarvan de belastingrechter niet kan oordelen. Blijkens de bestreden uitspraak en het verweerschrift hebben bij de hier geldende tariefdifferentiatie de volgende uitgangspunten een rol gespeeld. Er geldt een gemiddeld tarief voor iedere belastingplichtige voor de afvalstoffenheffing. Daarbij wordt een korting verleend voor ieder éénpersoonshuishouden. De keuze voor een systeem van tariefdifferentiatie op basis van één- en meerpersoonshuishoudens is gebaseerd op de veronderstelling dat meerpersoonshuishoudens in zijn algemeenheid meer afvalstoffen zullen produceren dan éénpersoonshuishoudens. Voorts is hierbij gekozen voor een eenvoudig hanteerbare, doelmatige en kostenbewuste wijze van heffen. Het hof is van oordeel dat van deze wijze van heffing niet kan worden gezegd dat hier sprake is van een onredelijke en/of willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog heeft gehad. Het beroep van belanghebbende faalt derhalve. 4.4. Nu ook anderszins geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die een andere conclusie wettigen, is naar het oordeel van het hof de onderhavige aanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd, zodat het beroep van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard. 5. De conclusie Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. 6. De proceskosten Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. De beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Gedaan door mr. Fransen, raadsheer en voorzitter, mrs. Van Straalen en Bartstra, beiden raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier Gerrits en op 6 augustus 2004 uitgesproken te Leeuwarden door mr. F.J.W. Drion, plaatsvervangend voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier dhr. Gerrits en ondertekend door voornoemde plaatsvervangend voorzitter en door voornoemde griffier. Op 12 augustus 2004 afschrift per aangetekende brief verzonden aan beide partijen.