
Jurisprudentie
AQ6651
Datum uitspraak2004-08-06
Datum gepubliceerd2004-08-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 66/04 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 66/04 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd
Indicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of het door belanghebbende op 1 maart 2001 aangekocht perceel grond ter grootte van 12.010 m2 behoort te worden aangemerkt als een aanhorigheid van de eigen woning a-straat 116, dan wel dat de belanghebbende op basis van telefonische informatie van de belastingdienst of op basis van een eerder aangekocht perceel grond ter grootte van 13.870 m2 , dat als aanhorigheid is aangemerkt, er op mocht vertouwen dat ook deze grond een aanhorigheid met de eigen woning zou vormen, in welk geval de renteaftrek terecht zou zijn geclaimd.
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 66/04 6 augustus 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de inspecteur Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (: de inspec-teur),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aan-slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
1. Het procesverloop
1.1. Aan de belanghebbende is met dagtekening 25 april 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 opgelegd.
1.2. Bij uitspraak van 10 december 2003 heeft de inspecteur het tegen de aanslag tijdig ingediende bezwaarschrift afgewezen. Op 16 december 2003 heeft de inspecteur nogmaals uitspraak gedaan.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak bij een bij het hof op 23 januari 2004 binnengekomen beroepschrift (met bijlagen) in beroep gekomen.
1.4. Van de inspecteur is op 27 februari 2004 een verweerschrift met bijlagen ontvangen.
1.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 juni 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen de belanghebbende vergezeld van haar echtgenoot alsmede de inspecteur.
De belanghebbende heeft haar pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en van hetgeen op de zitting is gebleken staat als over en weer onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Op 1 maart 2001 heeft de belanghebbende een perceel grond gekocht, grenzend aan de eigen woning.
Het bedoelde aangekochte perceel grond is van de eigen woning met tuin en aanhorigheid afgescheiden door een sloot. Deze sloot mag niet worden gedempt.
De rente van de ter zake afgesloten hypothecaire geldlening heeft de belanghebbende als rente van leningen bij de eigen woning in aftrek gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek gecorrigeerd.
3. Het geschil.
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het door belanghebbende op 1 maart 2001 aangekocht perceel grond ter grootte van 12.010 m2 behoort te worden aangemerkt als een aanhorigheid van de eigen woning a-straat 116, dan wel dat de belanghebbende op basis van telefonische informatie van de belastingdienst of op basis van een eerder aangekocht perceel grond ter grootte van 13.870 m2 , dat als aanhorigheid is aangemerkt, er op mocht vertouwen dat ook deze grond een aanhorigheid met de eigen woning zou vormen, in welk geval de renteaftrek terecht zou zijn geclaimd.
3.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.3. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. Daaraan zijn op de zitting geen nadere standpunten toegevoegd.
4. De overwegingen
4.1. Nu de inspecteur op 16 december 2003 nogmaals uitspraak heeft gedaan, zal het gerechtshof met toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, niet-ontvankelijkverklaring van het beroepschrift achterwege laten.
4.2. Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een aanhorigheid is van belang of het aangekochte perceel grond behoort bij de eigen woning, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is.
4.3. Het aangekochte perceel grond is van de eigen woning met tuin en aanhorigheid afgescheiden door een sloot. Deze sloot mag niet worden gedempt. Onder die omstandigheden moet het perceel grond worden aangemerkt als een afzonderlijk stuk grond en kan, mede gelet op de bijna verdubbeling van het reeds grote perceeloppervlakte behorend bij de woning, niet gezegd worden dat het perceel bij de eigen woning behoort, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Dat een eerder aangekocht perceel grond wel als aanhorigheid is aangemerkt rechtvaardigt niet een andere conclusie. Immers was, bij de beoordeling of er sprake is van bij de eigen woning behorende grond, toen sprake van een andere situatie, te weten een eigen woning met alleen een tuin. Dat het perceel een kadastrale eenheid kan vormen met de eigen woning, tuin en aanhorigheid is niet van belang, nu aan een kadastrale aanduiding slechts de betekenis van de oppervlakte en de ligging van het perceel toekomt.
4.4. Een beroep op opgewekt vertrouwen kan niet slagen nu belanghebbende dat vertrouwen baseert op bij de belastingdienst telefonisch ingewonnen inlichtingen en de inspecteur gemotiveerd weerspreekt dat sprake is geweest van meer dan alleen maar algemene informatieverstrekking. De belanghebbende heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van specifieke inlichtingen, gebaseerd op alle relevante informatie. Onder die omstandigheden kan aan de verstrekte inlichtingen niet een in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend. Gesteld noch gebleken is dat de belanghebbende als gevolg van die algemene inlichtingen schade heeft geleden (anders dan de verschuldigde belasting).
4.5. Op grond van het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. De proceskosten.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door mr Van der Meer, raadsheer als voorzitter, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 6 augustus 2004 , door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier, zijnde de griffier buiten staat te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
M.Haarsma mr G.M. van der Meer
Afschrift aangetekend aan beide partijen
verzonden op 11 augustus 2004