Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6649

Datum uitspraak2004-08-06
Datum gepubliceerd2004-08-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 70/04 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of bij de belanghebbende, door de wijze van aanslagregeling voor het jaar 2000 en/of door de onder 2.5 bedoelde mededeling van A betreffende de aangifte 2001, het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de verbouwingskosten ook in het onderhavige jaar als studiekosten in aftrek gebracht konden worden.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 70/04 6 augustus 2004 Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam Belastingdienst Noord, kantoor Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem voor het jaar 2001 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) opgelegde aanslag. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Aan de belanghebbende is op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze wet voor het onderhavige jaar gold (: de Wet), met dagtekening 13 augustus 2003, een aanslag IB/PV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen in box 1 van € 33.064,-- en in box 3 van € 105,--. 1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 20 januari 2004, de onder punt 1.1 bedoelde aanslag gehandhaafd. 1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij beroepschrift (met bijlage), dat op 26 januari 2004 bij het gerechtshof is ingekomen. 1.4 De inspecteur heeft op 8 maart 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. 1.5 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 30 juni 2004, gehouden te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen de belanghebbende en zijn echtgenote, alsmede de inspecteur, bijgestaan door een collega. 1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast. 2.1 De belanghebbende is gehuwd en woonde tot 1 juli 2002 te L. In de jaren 2000 en 2001 heeft hij de garage van de woning te L verbouwd tot werkplaats/atelier. 2.2 In zijn aangiften 2000 en 2001 brengt de belanghebbende naast de directe kosten van de studie/opleiding ook de uitgaven ter zake van deze verbouwing van respectievelijk ƒ 4.864,-- en € 1.788,-- als studiekosten (en andere scholingsuitgaven) in mindering op zijn inkomen. 2.3 Bij de aanslagregeling over het jaar 2000 heeft de inspecteur bij brief van 26 februari 2002 nadere informatie gevraagd over de in aftrek gebrachte studiekosten. De belanghebbende heeft deze informatie bij brief van 3 maart 2002 verstrekt. De inspecteur, in de persoon van A, heeft de belanghebbende vervolgens bij brief van 6 maart 2002 meegedeeld dat de aanslag overeenkomstig de aangifte is vastgesteld. 2.4 Bij brief van 13 mei 2002 deelt de inspecteur de belanghebbende (bij verbeterde mededeling over de afhandeling van de aangifte) mee dat in afwijking van de aangifte het bedrag van de verbouwingskosten niet in aftrek zal worden toegelaten. Naar aanleiding van het tegen de aanslag ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur, gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken bij de aanslagregeling, de verbouwingskosten alsnog in aftrek toegestaan. Daarbij heeft hij opgemerkt dat hieraan geen rechten kunnen worden ontleend voor volgende jaren. 2.5 Op 11 maart 2002 dient belanghebbende zijn aangifte over het jaar 2001 in, nadat hij van de heer A bevestigd had gekregen dat de aangifte 2001 wat betreft de studiekosten op dezelfde wijze kon worden gedaan als de aangifte 2000. De voorlopige aanslag 2001, gedagtekend 18 april 2002, wordt overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Bij brief van 1 september 2003 maakt de inspecteur zijn voornemen tot afwijking van de aangifte kenbaar; het belastbaar inkomen box 1 wordt verhoogd met de in aftrek gebrachte verbouwingskosten van € 1.788,-- tot € 33.064,--. Bij de aanslag, gedagtekend 13 augustus 2003, is het belastbaar inkomen in box 1 op voornoemd bedrag vastgesteld. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of bij de belanghebbende, door de wijze van aanslagregeling voor het jaar 2000 en/of door de onder 2.5 bedoelde mededeling van A betreffende de aangifte 2001, het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de verbouwingskosten ook in het onderhavige jaar als studiekosten in aftrek gebracht konden worden. De belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. 3.2 Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag overeenkomstig de wettelijke bepalingen is vastgesteld. De belanghebbende meent echter dat opgewekt vertrouwen de bij de aanslagregeling toegepaste correctie verhindert. 4.2 Gelet op de onder 2.2 en 2.3 vermelde feiten is het hof van oordeel dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur, die bij de belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de verbouwingskosten als studiekosten in aftrek gebracht konden worden. Deze standpuntbepaling is niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat de belanghebbende redelijkerwijs haar onjuistheid had kunnen en moeten beseffen. Uit het feit dat de inspecteur de aanslag voor het jaar 2000 – na bezwaar – alsnog overeenkomstig belanghebbendes aangifte heeft vastgesteld, leidt het hof af dat ook de inspecteur deze opvatting is toegedaan. 4.3 Nu de belanghebbende zijn aangifte voor het jaar 2001 had ingediend vóórdat de inspecteur bij brief van 13 mei 2002 zijn onjuiste standpunt ten aanzien van de verbouwingskosten had herroepen, en nádat hij van A (de medewerker van de belastingdienst die zijn aangifte over het jaar 2000 had geregeld) bevestigd had gekregen dat wat de studiekosten betreft de aangifte 2001 op dezelfde wijze gedaan kon worden als voor het jaar 2000, is het hof van oordeel dat de belanghebbende ook voor het onderhavige jaar een beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. De omstandigheid dat de onjuiste standpuntbepaling is herroepen vóórdat de aanslagen voor de jaren 2000 en 2001 waren vastgesteld, rechtvaardigt geen andere conclusie. 4.4 Gelet op het tijdsverloop tussen de gewraakte uitlating van de inspecteur en de herroeping daarvan, kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat de toezegging onverwijld is herroepen. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel dient derhalve te worden gehonoreerd. 4.5 Het vorenoverwogene brengt met zich dat het hof het beroep gegrond zal verklaren. 5. De proceskosten Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient de inspecteur het griffierecht van € 31,-- aan de belanghebbende te vergoeden. In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen tot een tegemoetkoming in de kosten die de belanghebbende heeft moeten maken. Het hof bepaalt deze kosten op € 30,-- aan reiskosten. Deze kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden. 6. De beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak waarvan beroep; vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen in box 1 van € 31.276 en in box 3 van € 105,--; verstaat dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 31,-- aan hem vergoedt; veroordeelt de inspecteur de kosten aan de belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 30,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen. Gedaan op 6 augustus 2004 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar te Leeuwarden uitgesproken door voornoemde raadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier M. Haarsma en ondertekend door voornoemde voorzitter, zijnde de griffier buiten staat te ondertekenen. Afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen op 11 augustus 2004