Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6633

Datum uitspraak2004-08-11
Datum gepubliceerd2004-08-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308718/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 23 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Buren het Plan van wijziging nr. 39 van het bestemmingsplan "Buitengebied Lienden 1996" vastgesteld.


Uitspraak

200308718/1. Datum uitspraak: 11 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 23 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Buren het Plan van wijziging nr. 39 van het bestemmingsplan "Buitengebied Lienden 1996" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 oktober 2003, nr. RE2003.88017, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 28 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 20 april 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door J.P. Peters, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E.J.M.W. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Buren, vertegenwoordigd door E. van Wijk-van Dam, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2.    Het wijzigingsplan voorziet in een vergroting van het bestaande agrarische bouwperceel aan de Culecampseweg 2 te Ingen met 3.750 m2, teneinde een uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing in westelijke richting mogelijk te maken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan het plan goedkeuring onthouden. 2.3.    Verweerder heeft het wijzigingsplan in strijd geacht met de geldende planvoorschriften in het bestemmingsplan “Buitengebied 1996”. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd het standpunt dat de verzochte verruiming van het agrarische bouwperceel niet plaats vindt ten behoeve van een (grondgebonden) agrarisch bedrijf, maar ten behoeve van een bedrijf dat in- en verkoop van fruit van derden als hoofdactiviteit heeft. 2.4.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plan. Zij voert aan dat vergroting van het bouwperceel ten behoeve van de bouw van een nieuwe bedrijfsruimte noodzakelijk is in verband met een verwachte toeneming van de hoeveelheid te verwerken fruit uit eigen productie. 2.5.    Het college van burgemeester en wethouders heeft de vergroting van het agrarische bouwperceel van appellante toegestaan, omdat naar zijn mening is voldaan aan artikel 6, lid 5.2, van de planvoorschriften. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat, mede gezien het landbouwkundig advies van de dienst Ruimte, Economie en Welzijn (hierna: de dienst REW) van de provincie Gelderland, het bedrijf van appellante moet worden aangemerkt als een groot grondgebonden fruitteeltbedrijf en dat de noodzaak tot uitbreiding van dit bedrijf is aangetoond. 2.6.    Ingevolge artikel 6, lid 1.1, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor “Agrarisch gebied” aangewezen gronden en de volgens dat artikel mogelijke bouwwerken, onder meer, bestemd voor de grondgebonden agrarische productie en bijbehorende voorzieningen. Ingevolge artikel 6, lid 5.2, kan het college van burgemeester en wethouders de plankaart wijzigen ten aanzien van deze gronden indien, gehoord de landbouwkundig adviseur, voor de bedrijfsvoering de grenzen van een agrarisch bouwperceel moeten worden verlegd, dan wel verder moeten worden overschreden dan volgens artikel 6, lid 3.2, met vrijstelling mogelijk is. 2.7.    Niet in geschil of onvoldoende bestreden zijn de navolgende feiten en omstandigheden. Het bedrijf van appellante heeft een omvang van ruim 30 hectare, waarvan ruim 26 hectare in eigendom. 4 hectare wordt van derden gepacht. Van de percelen wordt jaarlijks ongeveer 1.200 ton fruit (appels en peren) geoogst, waarbij per seizoen fluctuaties in de productie kunnen optreden vanwege onder meer weersomstandigheden en ziekten. De productieomvang is aanzienlijk groter dan de maximale opslagcapaciteit in de koelcellen, die volgens het deskundigenbericht een omvang heeft van ongeveer 700 ton fruit. Gedurende het seizoen huurt appellante daarom elders extra koelruimte. Het fruit wordt opgeslagen in de koelcellen en gesorteerd op grootte in de bedrijfsgebouwen aan de Culekampseweg. Vervolgens wordt het fruit vervoerd naar de afnemers. Indien bij een daling van de eigen productie in de koelcellen ruimte over is, wordt fruit van derden ingekocht, in de koelcellen opgeslagen en vervolgens gesorteerd en uitgeleverd. 2.7.1.    In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat, gezien de aard en omvang van de bestaande en voorziene bebouwing in verhouding tot de oppervlakte van de fruitboomgaard, het fruitteeltbedrijf van appellante zich niet hoofdzakelijk bezighoudt met grondgebonden agrarische productie, maar met handel in fruit van derden. Een uitbreiding van het agrarische bouwperceel ten behoeve van de inkoop en verwerking van fruit van derden acht verweerder niet in overeenstemming met de bestemmingsplanvoorschriften. Deze conclusie is, naar ter zitting is komen vast te staan, met name gegrond op een telefonische mededeling door een gemeente-ambtenaar. Volgens het college van burgemeester en wethouders zijn met betrekking tot dit telefonische contact evenwel geen gegevens vastgelegd. Voorts heeft verweerder zijn conclusie niet nader onderbouwd met onderzoek, bijvoorbeeld naar de uit de administratie af te leiden productie- en verwerkingsstromen. Uit het bestreden besluit wordt daardoor onvoldoende kenbaar in hoeverre verweerder bij zijn besluitvorming heeft rekening gehouden met de voorziene toeneming van de hoeveelheid te verwerken fruit uit eigen productie. Voorts blijkt niet dat verweerder mede in overweging heeft genomen dat appellante, gelet op de omvang van eigen productie, nu reeds een tekort aan opslagruimte heeft in tijden van piekbelasting. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering en tevens is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. 2.8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 21 oktober 2003, nr. RE2003.88017; III.    gelast dat de provincie Gelderland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Hanrath Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004 392.