Jurisprudentie
AQ6584
Datum uitspraak2004-07-27
Datum gepubliceerd2004-08-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 04/851 BESLU VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 04/851 BESLU VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij het thans bestreden besluit van 18 februari 2004 heeft verweerder, overeenkomstig het daartoe strekkende voorstel van het voorlopig dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei van 12 februari 2004, de zijdens verzoekers ingediende zienswijze ongegrond verklaard en besloten het projectplan ‘Eckeltsebeek: herinrichting en inrichtingsvisie’ vast te stellen, in te stemmen met de deelrapporten inrichtingsvisie en inrichtingsplan ‘Herinrichting Eckeltsebeek’ en een krediet, groot € 1.455.000,--, te voteren voor de uitvoering van dit project. Het besluit van 18 februari 2004 is op 3 maart 2004 openbaar bekendgemaakt in het weekblad ‘E3-Journaal Noord’ en het dagblad ‘De Limburger’. (Voornoemd projectplan zal hierna worden aangeduid als: het herinrichtingsplan Eckeltsebeek.)
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 04 / 851 BESLU VV
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
1. [A],
2. [B],
3. [C],
4. [D], allen wonende te Bergen, verzoekers,
en
Het voorlopig algemeen bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei, gevestigd te Venlo, verweerder.
Datum bestreden besluit: 18 februari 2004.
Kenmerk: 2004-1799.
Behandeling ter zitting: 16 juli 2004.
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 18 februari 2004 (bekendgemaakt op 3 maart 2004) heeft verweerder besloten het projectplan ‘Eckeltsebeek: herinrichting en inrichtsvisie’ vast te stellen, in te stemmen met de deelrapporten inrichtingsvisie en inrichtingsplan ‘Herinrichting Eckeltsebeek’ en een krediet, groot € 1.455.000,--, te voteren voor de uitvoering van voornoemd project.
Verzoekers hebben bij schrijven van 13 april 2004 bij de Kamer uit Gedeputeerde Staten van Limburg voor de behandeling van administratieve geschillen (hierna te noemen: de Kamer) administratief beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 18 februari 2004.
Bij schrijven van 10 juni 2004 van hun gemachtigde hebben verzoekers zich tevens tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek om terzake van verweerders besluit van 18 februari 2004 een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: de Awb), te treffen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van verzoekers gezonden.
De in de loop van de procedure zijdens verweerder in het geding gebrachte stukken zijn eveneens in kopie aan de gemachtigde van verzoekers gezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
Hert verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter op 16 juli 2004, alwaar namens verzoekers verzoeker sub 3 in persoon is verschenen. Hij werd bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers, mr. C.W.M. van Alphen, juridisch adviseur bij Van Alphen Advies te Geffen.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. G.G.P.M. Muijres, medewerker cluster Bestuurlijke en Juridische Zaken, en ing. T.F.G. Heijligers, projectleider Nieuwe Werken.
Namens de Kamer, die op grond van artikel 8:26 van de Awb aan het geding deelneemt, is ter zitting mr. J.E.M. Verviers, gemachtigde, ter zitting verschenen.
II. OVERWEGINGEN
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoekers uit het bestreden besluit voorkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Indien de voorzieningenrechter aan de zijde van verzoekers een bepaald spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat zij zonder enig nadeel een beslissing op bezwaar kunnen afwachten, is het antwoord op de vraag of sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel omtrent de vraag of het bestreden besluit in een eventuele hoofdzaak zou kunnen worden gehandhaafd.
Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
In de Noord-Limburgse Maasduinen, tussen Gennep en Bergen, stroomt de Eckeltsebeek. Die beek heeft, samen met twee van haar bovenlopen, de Horsterbeek en de Bleyenbeeklossing, een belangrijke natuurfunctie (specifiek ecologische functie).
De Eckeltsebeek heeft een lengte van ruim 7 km, gemeten vanaf de grens met Duitsland tot aan de uitmonding in de Maas. Het stroomgebied van de Eckeltsebeek heeft een oppervlakte van ca. 5.800 ha., waarvan ca. 2.500 ha. in Nederland.
Op enig moment heeft verweerder terzake van de herinrichting van de Eckeltsebeek een ontwerpplan opgesteld, welk plan de voorbereidingsprocedure, als genoemd in afdeling 3.4 van de Awb, heeft doorlopen. In het kader van voornoemde procedure heeft het ontwerpplan, na openbare kennisgeving in het weekblad ‘E3-Journaal Noord’ van 17 december 2003, vanaf 18 december 2003 tot en met 14 januari 2004 ter (openbare) inzage gelegen. Gedurende voornoemde termijn bestond voor eenieder de gelegenheid zijn zienswijze terzake van meergenoemd plan kenbaar te maken. Verzoekers hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit van 18 februari 2004 heeft verweerder, overeenkomstig het daartoe strekkende voorstel van het voorlopig dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei van 12 februari 2004, de zijdens verzoekers ingediende zienswijze ongegrond verklaard en besloten het projectplan ‘Eckeltsebeek: herinrichting en inrichtingsvisie’ vast te stellen, in te stemmen met de deelrapporten inrichtingsvisie en inrichtingsplan ‘Herinrichting Eckeltsebeek’ en een krediet, groot € 1.455.000,--, te voteren voor de uitvoering van dit project. Het besluit van 18 februari 2004 is op 3 maart 2004 openbaar bekendgemaakt in het weekblad ‘E3-Journaal Noord’ en het dagblad ‘De Limburger’. (Voornoemd projectplan zal hierna worden aangeduid als: het herinrichtingsplan Eckeltsebeek.)
Doel van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek is –kort samengevat– dat de Eckeltsebeek, de Horsterbeek en de Bleyenbeeklossing een ecologische inrichting krijgen en dat de aanwezige vismigratie belemmeringen in de beken worden opgeheven. Een en ander met inachtneming van het huidige grondgebruik en uiteraard rekening houdend met de praktische en financiële beperkingen. Bovendien moet door uitvoering van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek verdroging van de naastliggende natuurgebieden zoveel mogelijk worden tegengegaan en dient anderzijds de bestaande wateroverlast voor de landbouw, die ontstaat bij afvoerpieken, te worden verminderd.
Aangezien verzoekers zich niet met verweerders besluit van 18 februari 2004 hebben kunnen verenigen, hebben zij bij schrijven van 13 april 2004 –tijdig– bij de Kamer administratief beroep ingesteld tegen dat besluit.
Bij schrijven van 10 juni 2004 van hun gemachtigde hebben verzoekers zich tevens tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek om terzake van verweerders besluit van 18 februari 2004 een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, te treffen.
In dit geding dient de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen verzoekers in hun administratief beroepschrift hebben gesteld en hetgeen namens hen is aangevoerd in de onderhavige procedure, een voorlopig oordeel te geven over de vraag of verweerder bij het thans bestreden besluit van
18 februari 2004 terecht en op goede gronden heeft besloten om het herinrichtingsplan Eckeltsebeek vast te stellen en in te stemmen met de deelrapporten inrichtingsvisie en inrichtingplan ‘Herinrichting Eckelstebeek’. De vraag of verweerder bij voornoemd besluit terecht en op goede gronden heeft besloten om een krediet te voteren voor de uitoefening van voornoemd project, zal –voorzover dat besluit al is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb– bij de beoordeling van dit geding buiten beschouwing blijven, nu verzoekers tegen die beslissing geen gronden hebben aangevoerd.
De voorzieningenrechter zal allereerst beoordelen of hij bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening.
Ingevolge artikel 153, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet kunnen belanghebbenden administratief beroep instellen bij gedeputeerde staten tegen de in artikel 148 bedoelde, niet aan goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen, besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken.
Artikel 148 van voornoemde wet bepaalt dat buiten de bij de wet aangewezen besluiten, voorzover zulks bij reglement is bepaald, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten slechts zijn onderworpen de besluiten van het waterschapsbestuur die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing en de beslissingen van dat bestuur tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken door het waterschap.
Ingevolge artikel 24 van het Reglement voor het Waterschap Peel en Maasvallei zendt het dagelijks bestuur aan gedeputeerde staten besluiten tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken waarvan in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterhuishoudkundige situatie of van de hoogte van de omslagen te verwachten is, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een goedgekeurd beheersplan als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de waterhuishouding.
In de toelichting op voornoemd reglement is zijdens gedeputeerde staten van Limburg terzake van artikel 24 van dat reglement overwogen dat krachtens de wet een aantal categorieën van waterschapsbesluiten aan goedkeuring (preventief toezicht) zijn onderworpen en dat zij het niet noodzakelijk achten om in aanvulling daarop krachtens artikel 148 van de Waterschapswet andere waterschapsbesluiten aan goedkeuring te onderwerpen.
In dit geding is niet gebleken dat het herinrichtingsplan Eckeltsebeek behoort tot de bij wet aangewezen besluiten die aan goedkeuring van gedeputeerde staten zijn onderworpen. Uit het Reglement voor het Waterschap Peel en Maasvallei volgt evenmin dat voornoemd plan door gedeputeerde staten goedgekeurd dient te worden. Gelet hierop, alsmede gelet op de hierboven nader genoemde artikelen van de Waterschapswet en het Reglement voor het Waterschap Peel en Maasvallei is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het herinrichtingsplan Eckeltsebeek voor administratief beroep vatbaar is. Dat administratief beroep dient, gelet op artikel 153, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet en gelet op het feit van verweerder in de provincie Limburg is gevestigd, aanhangig gemaakt te worden bij gedeputeerde staten van Limburg. Op grond van artikel 8:7, eerste lid, van de Awb is de rechtbank Maastricht dan ook bevoegd om kennis te nemen van een eventueel beroep tegen de beslissing van gedeputeerde staten van Limburg op het door verzoekers ingestelde administratief beroep. Hiermee is de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van voornoemde rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, gegeven.
Voorts zal worden beoordeeld of verzoekers bij het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening zijn aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Blijkens een ter zitting zijdens verweerder overgelegde kaart terzake van de kadastrale situatie ter plaatse en het verhandelde ter zitting, zijn verzoekers sub 2 tot en met 4 eigenaars van, door hen bedrijfsmatig geëxploiteerde, landbouwgronden die grenzen aan de Eckeltsebeek (verzoeker sub 2) danwel de Horsterbeek (verzoekers sub 3 en 4). Nu het herinrichtingsplan Eckeltsebeek ziet op herinrichting van voornoemde beken, zijn verzoekers sub 2 tot en met 4 dan ook aan te merken als belanghebbenden in opgemelde zin.
Uit vorenbedoelde kaart en het verhandelde ter zitting, blijkt echter niet dat verzoeker sub 1 ook eigenaar is van gronden die direct grenzen aan de Eckeltsebeek, de Horsterbeek of de Bleyenbeeklossing. Nu hij wel eigenaar is van in de nabijheid van eerstgenoemde beek gelegen, eveneens door hem bedrijfsmatig geëxploiteerde, landbouwgronden, acht de voorzieningenrechter het, aan de hand van de in geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting, voorshands voldoende aannemelijk dat de bij het onderhavige plan voorziene werkzaamheden aan voornoemde beken gevolgen hebben voor het grondwaterpeil van vorenbedoelde gronden. Verzoeker sub 1 dient dan ook om deze reden aangemerkt te worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij de door hen gevraagde voorlopige voorziening, omdat met het merendeel van de in het herinrichtingsplan Eckeltsebeek opgenomen maatregelen, die met name betrekking hebben op de watergang zelf, niet eerder dan begin september kunnen worden gestart.
Ter zitting is gebleken dat verweerder voor de uitvoering van de in het herinrichtingsplan Eckeltsebeek opgenomen maatregelen een aanlegvergunning nodig heeft en dat hij een dergelijke vergunning reeds bij de gemeente Bergen heeft aangevraagd, maar nog niet heeft verkregen. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de werkzaamheden ten behoeve waarvan die aanlegvergunning is aangevraagd, op bepaalde plaatsen in strijd zijn met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Ten behoeve van die werkzaamheden zal dan ook nog een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna te noemen: de WRO), verleend dienen te worden. In dat kader heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat thans nog niet duidelijk is of die vrijstelling op grond van het eerste of het tweede lid van dat artikel verleend dient te worden, maar dat gedeputeerde staten van Limburg verweerder daarover binnenkort uitsluitsel zal geven.
Desgevraagd is zijdens verzoekers ter zitting te kennen gegeven dat te verwachten is dat zij tegen het verlenen van vrijstelling ex artikel 19 van de WRO zullen appelleren.
Daarop heeft verweerder te kennen gegeven dat hij eventuele procedures tegen de verleende vrijstelling tot in beroep zal afwachten, alvorens een begin te maken met bovenomschreven maatregelen.
Gelet hierop, is de voorzieningenrechter van oordeel dat ernstig betwijfeld dient te worden of verweerder reeds in september uitvoering kan geven aan het herinrichtingsplan Eckeltsebeek.
Daar staat echter tegenover dat thans niet onomstotelijk is komen vast te staan dat verweerder in september geen uitvoering kan geven aan het herinrichtingsplan Eckeltsebeek. Om deze reden zal de voorzieningenrechter overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het namens verzoekers gedane verzoek om voorlopige voorziening ex artikel 8:81 van de Awb. Te meer, nu overigens niet is gebleken van beletselen om verzoekers in dat verzoek te ontvangen.
Terzake van die inhoudelijke beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat de rechterlijke toetsing in dezen beperkt is, in die zin dat het aan het daartoe bevoegde bestuursorgaan is om de belangen die bij het nemen van een besluit als het onderhavige zijn betrokken tegen elkaar af te wegen. Slechts indien sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van die belangen dat moet worden geoordeeld dat het bestuursorgaan daartoe in redelijkheid niet heeft kunnen komen, kan voor de voorzieningenrechter grond bestaan om in verband daarmee in te grijpen.
Allereerst zullen de zijdens verzoekers aangevoerde gronden worden beoordeeld die zien op de formele aspecten van het onderhavige geding.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat zij niet of nauwelijks de kans en de gelegenheid hebben gehad om de gevolgen van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek voor hun bedrijven te onderzoeken.
Blijkens de in het geding gebrachte stukken heeft verweerder in het kader van het vaststellen van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek een voorlichtingsavond gehouden, welke avond van te voren is aangekondigd. Tijdens die avond waren er, blijkens de –onweersproken– stelling van verweerder, voldoende mensen aanwezig om voornoemd plan toe te lichten. Daarna is het ontwerpplan ter inzage gelegd en is de inspraakprocedure bekendgemaakt. Die procedure heeft vier weken geduurd.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers voldoende kans en gelegenheid hebben gehad om te onderzoeken welke gevolgen het herinrichtingsplan Eckeltsebeek voor hun bedrijven heeft. De hierboven nader omschreven grond van verzoekers treft dan ook geen doel.
Daarnaast stellen verzoekers dat zij door de bekendmaking van het ontwerpplan terzake van de herinrichting van de Eckeltsebeek zijn benadeeld.
Met deze stelling doelen verzoekers –naar de voorzieningenrechter voorshands begrijpt– op het feit dat de officiële terinzageperiode van het ontwerp van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek liep vanaf 18 december 2003 tot en met 14 januari 2004, terwijl tijdens een gehouden overleg met de klankbordgroep is aangegeven dat de inspraakperiode tot en met 19 januari 2004 zou lopen.
Bij schrijven van 16 januari 2004 hebben verzoekers hun zienswijze ten aanzien van voornoemd ontwerpplan aan verweerder bekendgemaakt. Dat schrijven is, blijkens de daarop geplaatste stempel, bij verweerder ingekomen op 22 januari 2004. Nu verweerder die zienswijze toch nog in behandeling heeft genomen en bij de onderhavige besluitvorming heeft betrokken, ziet de voorzieningenrechter voorshands niet in hoe verzoekers door de bekendmaking van het ontwerpplan zijn benadeeld. Bovenstaande grond kan verzoekers dus niet baten.
Verzoekers voeren verder aan dat verweerder in het onderhavige geval ten onrechte niet is overgegaan tot het volgen van een voorbereidingsprocedure, als bedoeld in afdeling 3.4 of 3.5 van de Awb. Daarnaast stellen verzoekers dat verweerder hen ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om hun zienswijze mondeling toe te lichten.
Niet gebleken is dat in het kader van het vaststellen van het thans ter beoordeling voorliggende herinrichtingsplan Eckeltsebeek de door verzoekers genoemde procedure gevolgd diende te worden. Evenmin is gebleken dat verzoekers in dat kader in de gelegenheid gesteld moesten worden hun zienswijze mondeling toe te lichten. Bovenstaande gronden treffen derhalve geen doel.
Tot slot stellen verzoekers dat het koppelen van het van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek aan het in de gemeente Bergen aanleggen van een golfbaan, niet de reden kan zijn dat hier formele procedures met voeten worden getreden.
Ter zitting heeft verweerder –desgevraagd– te kennen gegeven dat het uitvoeren van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek en het aanleggen van vorenbedoelde golfbaan twee aparte projecten zijn. Voorts heeft verweerder gesteld dat de enige link tussen het uitvoeren van voornoemd plan en het aanleggen van een golfbaan is gelegen in het feit dat het zand dat vrijkomt bij het herinrichten van de Eckeltsebeek gebruikt kan worden bij het aanleggen van de golfbaan. Mocht dat zand daarbij niet gebruikt kunnen worden, dan zal dat, aldus verweerder, niet leiden tot uitstel of afstel van de uitvoering van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek.
Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat verzoekers de hierboven nader omschreven stellingen van verweerder geenszins hebben weersproken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het aanleggen van een golfbaan en het uitvoeren van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek niet aan elkaar zijn gekoppeld. De voorzieningenrechter vermag vooralsnog bovendien niet in zien welke formele procedures verweerder in het onderhavige geval niet in acht heeft genomen. De hierboven nader omschreven grond van verzoeker treft derhalve evenmin doel.
Thans zal de voorzieningenrechter overgaan tot het beoordelen van de zijdens verzoekers aangevoerde gronden die zien op de materiële aspecten van het thans ter beoordeling voorliggende geschil.
Ter zitting is –desgevraagd– namens verzoekers te kennen gegeven dat hun bezwaren tegen het herinrichtingsplan Eckeltsebeek zijn gelegen in het feit dat hun bedrijfsvoering door dat plan wordt beknot. In dat kader voeren zij aan dat de uitbreidingsmogelijkheden voor hun bedrijven als gevolg van de bij voornoemd plan voorziene maatregelen, bestaande uit het meanderen van de Eckeltsebeek en de daarmee gepaard gaande verkaveling, worden beperkt.
Ten behoeve van de realisering van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek dient verweerder gronden van derden in eigendom te verwerven. Blijkens de bijlage bij het, aan het thans bestreden besluit van 18 februari 2004 ten grondslag liggende, voorstel van 12 februari 2004 van het voorlopig dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei, gaat verwerving van vorenbedoelde gronden altijd op basis van vrijwilligheid. Voorts is in die bijlage bepaald dat indien een grondeigenaar hier niet aan wil meewerken, een deel van het plan niet gerealiseerd zal worden.
Ter zitting heeft verweerder het vorenstaande bevestigd en heeft hij nog te kennen gegeven dat hij voor het verwerven van gronden ten behoeve van de realisering van een plan als het onderhavige, nog nooit gebruik heeft gemaakt van het middel van onteigening.
Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verzoekers niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt door de bij het herinrichtingsplan Eckeltsebeek voorziene maatregelen, bestaande uit het meanderen van de Eckeltsebeek en de daarmee gepaard gaande verkaveling.
Ter staving van hun stelling dat zij door het herinrichtingsplan Eckeltsebeek in hun bedrijfsvoering worden beperkt, voeren verzoekers verder aan dat de grondwaterstand op hun gronden na realisering van dat plan zo hoog wordt dat daardoor de landbouwkundige waarde van die gronden ernstig nadelig wordt beïnvloed.
De voorzieningenrechter stelt terzake voorop dat verweerder overeenkomstig het bepaalde in zijn, op basis van artikel 9 van de Wet op de Waterhuishouding juncto artikel 3.1 van de Verordening Waterhuishouding Limburg 1997 vastgestelde, beheersplan het beheer van een primair water dient af te stemmen op de ter plaatse aanwezige belangen. Zo mogen de uitvoering van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek en de daaruit voortvloeiende wijziging van het beheer van de Eckeltsebeek, waaronder peilaanpassingen, er niet toe leiden dat de in hetzelfde gebied aanwezige landbouwkundig gebruikte gronden daardoor minder geschikt worden voor dat gebruik.
Daartoe maakt verweerder, zoals hij stelt, bij de uitvoering van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek gebruik van landelijk geaccepteerde en gebruikte droogleggingsnormen. Door inachtneming van deze normen wordt gewaarborgd dat de betrokken gronden, ook na de aanpassing van het beheer van een primair water niet minder geschikt worden voor het reeds van tevoren aanwezige landbouwkundige gebruik daarvan. Zolang deze normen in acht genomen worden is van (nat)schade dan ook geen sprake. Bij het onderhavige project worden, aldus nog steeds verweerder, deze droogleggingsnormen in acht genomen.
Nu verzoeker de hierboven nader omschreven stellingen van verweerder niet, althans onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd heeft weersproken, gaat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het onderhavige geding voorshands uit van de juistheid van die stellingen. Derhalve valt voorshands niet in te zien dat de grondwaterstand op de gronden van verzoekers na realisering van het herinrichtingsplan Eckeltsebeek zo hoog worden dat die gronden niet meer geschikt zijn voor landbouwdoeleinden.
Gelet op hetgeen hij hiervoor heeft overwogen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder bij het thans bestreden besluit van 18 februari 2004 in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het herinrichtingsplan Eckeltsebeek vast te stellen en in te stemmen met de deelrapporten inrichtingsvisie en inrichtingplan ‘Herinrichting Eckeltsebeek’. Hetgeen overigens nog namens verzoekers is aangevoerd leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Voornoemd besluit zal in een eventuele hoofdzaak dan ook waarschijnlijk worden gehandhaafd, weshalve er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter nog verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten die zij in verband met de behandeling van het namens hen ingediende verzoek om voorlopige voorziening hebben gemaakt.
In het feit dat laatstgenoemd verzoek wordt afgewezen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Het daartoe strekkende verzoek wordt dan ook afgewezen.
Op grond van het vorenoverwogene wordt, mede gelet op de artikelen 8:70, 8:84 en 8:86 van de Awb, als volgt beslist.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.L. Devoi als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2004 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. J. Devoi w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 27 juli ’04
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.