
Jurisprudentie
AQ6449
Datum uitspraak2004-08-04
Datum gepubliceerd2004-08-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers179352/HA ZA 04-1277
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers179352/HA ZA 04-1277
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toepassing recht bij onverschuldigde betaling.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Vonnis
van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
de vennootschap naar Iers recht
P & O FERRYMASTERS LTD.,
statutair gevestigd te Ierland,
kantoorhoudende te Rozenburg
(Zuid-Holland),
eiseres,
procureur: mr. P.J. Soede,
- t e g e n -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSPORT & LOGISTIEK
RENSWOUDE (TLR) B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende
te Renswoude,
gedaagde,
niet verschenen.
Het verloop van het geding:
Eiseres heeft gedaagde doen dagvaarden bij het exploot, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
Tegen de niet verschenen gedaagde is verstek verleend.
Eiseres heeft vervolgens vonnis gevraagd.
Beoordeling van de vordering
Nu eiseres een rechtspersoon naar vreemd recht is en haar vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 2 van de in deze toepasselijke Verordening (EG) nr. 44/2001 “Brussel I”, nu gedaagde woonplaats heeft in Nederland.
Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt. Nederland en Ierland zijn beide partij bij het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (het EVO-Verdrag). De onderhavige vordering tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde vloeit voort uit een gestelde, niet rechtsgeldige cessie van een vordering uit hoofde van een tussen VKT B.V. en eiseres gesloten transportovereenkomst door VKT B.V. aan gedaagde.
Ingevolge artikel 12 van het EVO verdrag bepaalt het recht dat de gecedeerde vordering beheerst de betrekkingen tussen de cessionaris en de schuldenaar. De gecedeerde vordering, een transportovereenkomst, wordt ex artikel 4 lid 1 van het EVO-verdrag beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is. Nu deze transportovereenkomst gesloten is tussen de Nederlandse vestiging van de opdrachtgeefster van het vervoer (eiseres) en een in Nederland gevestigde vervoerder VKT B.V. is de rechtbank van oordeel dat de transportovereenkomst het nauwst verbonden is met het Nederlandse recht en dat op deze transportovereenkomst en daarmee tevens op de rechtsverhouding tussen eiseres als schuldenaar en gedaagde als cessionaris, Nederlands recht van toepassing is.
De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Zij zal daarom worden toegewezen, behoudens het navolgende.
Eiseres heeft een bedrag aan buitengerechtelijke (incasso)kosten gevorderd.
De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Eiseres heeft wel gesteld dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, maar nagelaten is een omschrijving te geven van de verrichtingen, anders dan die ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak.
Derhalve dient er van te worden uitgegaan, dat vóór de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn. Die kosten moeten worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
veroordeelt gedaagde om tegen kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van €18.606,39, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van €17.897,60 vanaf 2 juni 2004 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, waaronder begrepen de beslagkosten, en begroot deze kosten tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van eiseres op € 780,00 voor salaris van de procureur en € 818,47 (exclusief B.T.W.) voor verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Delft-Baas, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 augustus 2004.