Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6325

Datum uitspraak2004-07-29
Datum gepubliceerd2004-08-05
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1012 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet. Termijnoverschrijding betaling griffierecht.


Uitspraak

04/1012 NABW U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [opposante], wonende te [woonplaats], opposante, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leek, geopposeerde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij uitspraak van de Raad van 4 mei 2004 is het namens opposante ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 januari 2004, reg.nr. 02/999 NABW, niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft opposante een verzetschrift ingediend. Geopposeerde heeft een vraag beantwoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 26 juli 2004 waar opposante niet is verschenen. Geopposeerde heeft zich – zoals tevoren bericht - niet laten vertegenwoordigen. II. MOTIVERING De uitspraak van de Raad van 4 mei 2004 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 87,-- niet binnen de door de laatstelijk aangetekend verzonden brief van 17 maart 2004 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante niet in verzuim is geweest. In geding is de vraag of het hoger beroep van opposante terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven. In aansluiting op hetgeen in die uitspraak is overwogen, merkt de Raad op dat hij ook in het verzetschrift geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat opposante het verzuim niet kan worden tegengeworpen. Daarbij tekent de Raad aan dat opposante van de mogelijkheid tot het aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht voor het onderhavige hoger beroep geen gebruik heeft gemaakt. Gelet op het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Awb ongegrond te verklaren. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus gegeven door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2004. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) S.W.H. Peeters.