Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6071

Datum uitspraak2004-07-16
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097062-2004
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overleveringswet, Europees Aanhoudingsbevel (EAB), Internationale rechtshulpkamer, Frankrijk, georganiseerde diefstal.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D Parketnummer: 13/097062-2004 RK nummer: 04/1890 Datum uitspraak: 16 juli 2004 UITSPRAAK Inzake overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. GEZIEN de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 mei 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Grittenborgh” te Hoogeveen, hierna te noemen de opgeëiste persoon. GEZIEN de overige stukken. GELET OP de behandeling ter openbare zitting van deze rechtbank en kamer van 9 juli 2004, waar zijn gehoord de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. A. Luyck, advocaat te Amsterdam. OVERWEGENDE De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat bovengenoemde personalia kloppen en dat hij de Belgische nationaliteit heeft. De overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van het vonnis van het Tribunal de Grande Instance de Sarreguemines, d.d. 26 juni 2000, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Dit vonnis betreft een feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. Dit feit is naar het recht van de uitvaardigende staat strafbaar en staat vermeld onder nummer 18 op bijlage 1 van de Overleveringswet, te weten: Georganiseerde of gewapende diefstal. Op dit feit is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. Het vonnis waarbij de vrijheidsstraf is opgelegd, is – volgens de Nederlandse wetgeving - bij verstek gewezen. De raadsman heeft ter zitting van 25 juni 2004 een beroep gedaan op de weigeringgrond van artikel 12 OW omdat naar zijn oordeel niet vast stond of de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon op de hoogte was gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. Bij interlocutoir vonnis d.d. 30 juni 2004 heeft de rechtbank de volgende vraag gesteld aan de Procureur de La Republique van het Tribunal de Grande Instance de Sarreguemines: - Is de opgeëiste persoon in persoon gedagvaard of anderszins in persoon in kennis gesteld van de datum en plaats van de behandeling van de terechtzitting? Op 1 juli 2004 heeft de procureur, voornoemd, stukken ingezonden waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en derhalve op de hoogte was van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. De keuze van de opgeëiste persoon om niet op die terechtzitting te verschijnen waardoor het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en waardoor het recht op de garantie, bedoeld in artikel 12 OW, is vervallen, komt voor zijn rekening. De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM is geschonden doordat de Franse autoriteiten 4 jaar hebben gewacht met het nemen van executiemaatregelen die zouden moeten leiden tot tenuitvoerlegging van het vonnis d.d. 26 juni 2000, op grond waarvan de rechtbank overeenkomstig artikel 11 OW de overlevering niet zou moeten toestaan. De rechtbank overweegt het volgende. In artikel 6, eerste lid, EVRM is onder andere bepaalt dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling. Hierin kan niet worden gelezen een recht op tenuitvoerlegging van een vonnis binnen enige termijn. Nu evenmin is gebleken dat enige verjaringstermijn is verstreken, kan het verweer van de raadsman niet leiden tot het niet toestaan van de gevraagde overlevering. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hij heeft dit tijdens het verhoor ter zitting echter niet onverwijld kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dat feit, is niet gebleken. Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. GEZIEN de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. RECHTDOENDE STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Franse Autoriteiten ten behoeve van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens georganiseerde of gewapende diefstal waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door: mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter, mrs. R.B. Kleiss en R. de Ruijter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Mulder, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2004. De oudste rechter is buiten staat te tekenen.