Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6069

Datum uitspraak2004-07-30
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.097.094-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overleveringswet, Europees Aanhoudingsbevel (EAB), Internationale rechtshulpkamer, Denemarken, handel in verdovende middelen, omzettingsgarantie.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER C Parketnummer: 13.097.094-04 RK nummer: 04/2398 UITSPRAAK Inzake overlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. GEZIEN de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 juni 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), gedateerd 21 juni 2004, uitgevaardigd door het Deense Ministerie van Justitie te Kopenhagen (Denemarken). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Geniepoort” te Alphen aan den Rijn, hierna te noemen de opgeëiste persoon. GEZIEN de overige stukken. GELET OP de behandeling ter openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 23 juli 2004, waar zijn gehoord de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht OVERWEGENDE De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar het recht van de uitvaardigende staat strafbare feiten. De feiten zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage I aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. In antwoord op een daartoe strekkende vraag van de officier van justitie hebben de Deense autoriteiten een rapport, gedateerd 7 juli 2004, overgelegd. Dit rapport bevat een nadere uiteenzetting van de feiten ter zake waarvan de overlevering wordt verzocht. Van dit rapport is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage II aan deze uitspraak gehecht. Deze feiten zijn vermeld onder nummer 5 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Op deze feiten is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. De feiten waarop het EAB betrekking heeft, zijn gedeeltelijk op Nederlands grondgebied gepleegd. Volgens artikel 13, eerste lid, Overleveringswet mag in zo een geval de overlevering niet worden toegestaan. Volgens artikel 13, tweede lid, Overleveringswet moet de rechtbank echter op vordering van de officier van justitie afzien van weigering van de overlevering op deze grond, tenzij de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet tot die vordering heeft kunnen komen. De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de rechtbank afziet van weigering. Zij heeft daartoe -kort samengevat- aangevoerd dat - de strafbare feiten gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd; - de opsporing en vervolging van de strafbare feiten in Denemarken zijn aangevangen; - in Denemarken de bewijsmiddelen -onder meer in de vorm van de in beslag genomen verdovende middelen, alsmede verklaringen van medeverdachten- voorhanden zijn; - in Denemarken medeverdachten reeds zijn veroordeeld of worden vervolgd; - de in beslag genomen verdovende middelen bestemd waren voor de Deense markt, hetgeen een argument vormt voor de conclusie dat het zwaartepunt van de schending van de rechtsorde vooral buiten Nederland ligt; - de belangen van de opgeëiste persoon om in Nederland te worden berecht in het licht van het voorgaande niet opwegen tegen het belang van de Deense justitie, dat hij in Denemarken zal terechtstaan. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot deze vordering heeft kunnen komen. Bij zijn aanhouding zijn voorwerpen, aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, in beslag genomen. Bij aanvullend verzoek hebben de Deense autoriteiten om overlevering van die voorwerpen gevraagd. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hij heeft dit tijdens het verhoor ter zitting echter niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten, is niet gebleken. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet bedoelde garantie geeft. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de volgende garantie gegeven: “With reference to this request the Danish Ministry of Justice can inform the Dutch authorities that [opgeëiste persoon] after a possible sentencing in Denmark will have the possibility of submitting a request for transfer for the purpose of enforcement of his sentence in the Netherlands, and that the Danish Ministry of Justice will be prepared to grant such an application under the terms of the application of the rules of Article 9(1)(b), cf. Article 11 of the European Convention of 21 March 1983 on the Transfer of Sentenced Persons concerning conversion of the sentence.” De feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) zal kunnen worden omgezet. Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. Dat houdt in dat tevens de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen. GEZIEN de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 2, onder A, en 10, vierde lid, van de Opiumwet; de artikelen 2, 5, 6, 7, 49 en 50 van de Overleveringswet. RECHTDOENDE STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] voornoemd aan Denemarken ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. BEVEELT de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. BEDINGT daarbij dat die voorwerpen onmiddellijk zullen worden teruggezonden nadat daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik zal zijn gemaakt. Aldus gedaan door mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter, mrs. L.E. Kalff en S.K. de Groot, rech-ters, in tegenwoordigheid van G. Bos, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juli 2004. RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER PROCES-VERBAAL van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare zitting van genoemde rechtbank en kamer van 30 juli 2004 De samenstelling van de rechtbank is als volgt: mr E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter, mrs P.B. Martens en J.N.A. Jolink, rechters. Als officier van justitie fungeert mr. en als griffier De voorzitter doet de zaak uitroepen. De opgeëiste persoon is niet aanwezig. Hij heeft op 23 juli 2004 tegenover de rechtbank te kennen gegeven van zijn recht om aanwezig te zijn bij de uitspraak geen gebruik te zullen maken. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, is wel/niet aanwezig. De voorzitter doet de uitspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.