
Jurisprudentie
AQ6017
Datum uitspraak2004-07-29
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405945/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405945/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 27 april 2004 heeft verweerder de bekostiging van de door verzoekster in stand gehouden basisschool Rehoboth te Hemrik (hierna: de basisschool) met ingang van 1 augustus 2004 beƫindigd, omdat niet wordt voldaan aan een van de vereisten van artikel 157, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO).
Uitspraak
200405945/1.
Datum uitspraak: 29 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging voor Protestants Christelijk-Basisonderwijs te Wijnjewoude en Hemrik", gevestigd te Wijnjewoude,
verzoekster,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2004 heeft verweerder de bekostiging van de door verzoekster in stand gehouden basisschool Rehoboth te Hemrik (hierna: de basisschool) met ingang van 1 augustus 2004 beëindigd, omdat niet wordt voldaan aan een van de vereisten van artikel 157, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 juli 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Bauman, advocaat te Leeuwarden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, juridisch medewerkster van Centrale Financiën Instellingen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verweerder heeft verzoekster, overeenkomstig artikel 160, eerste lid, van de WPO, voor 1 januari voorafgaand aan de datum van beëindiging van de bekostiging meegedeeld dat de bekostiging naar zijn oordeel dient te worden beëindigd.
Verzoekster heeft een beroep gedaan op de uitzonderingsbepaling, zoals bedoeld in artikel 157 van de WPO, en verweerder bij brief van 17 januari 2004 meegedeeld dat de basisschool 23 leerlingen heeft met ingang van 13 oktober 2003.
2.3. Ter zitting heeft verzoekster erkend dat het aantal leerlingen op 1 oktober 2003 als uitgangspunt moet worden genomen, gelet op artikel 152 van de WPO. Zij is evenwel van mening dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden, die aanleiding geven tot het maken van een uitzondering op de peildatum. Hieraan doet niet af dat de WPO niet voorziet in een hardheidsclausule voor situaties als de onderhavige, waarin niet aan het aantal leerlingen wordt voldaan op de peildatum, aldus verzoekster.
2.4. Ingevolge artikel 153, eerste lid, van de WPO - voorzover thans van belang - wordt de bekostiging van een bijzondere school beëindigd indien het aantal leerlingen gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens minder heeft bedragen dan de opheffingsnorm. Artikel 157 van de WPO bepaalt, voorzover hier van belang, dat de bekostiging van een bijzondere school, in afwijking van artikel 153, eerste lid, van de WPO, niet wordt beëindigd, indien de school ten minste 23 leerlingen telt.
Naar het oordeel van de Voorzitter biedt artikel 157, gelezen in samenhang met artikel 152, van de WPO niet de ruimte tot een verdergaande afwijking van artikel 153, eerste lid, van de WPO, in de zin dat de bekostiging zou kunnen worden gecontinueerd bij een geringer aantal leerlingen dan 23 op de peildatum.
2.4.1. Naar het oordeel van de Voorzitter vloeit uit de door verzoekster genoemde verdragen niet de verplichting voort de bekostiging van een basisschool in alle gevallen te continueren. Nu artikel 157 van de WPO juist voorziet in een regeling om de bekostiging, in afwijking van artikel 153, eerste lid, van de WPO, te laten voortduren in de daar genoemde situaties, is, naar het oordeel van de Voorzitter, in voldoende mate aan bedoelde verdragsbepalingen, voorzover deze zich al voor rechtstreekse toepassing lenen, voldaan.
2.5. Gezien het bovenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2004
401.