
Jurisprudentie
AQ6014
Datum uitspraak2004-08-04
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400298/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400298/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heiloo (hierna: het college) geweigerd vrijstelling als bedoeld artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning met garage langs de [locatie] tussen de huisnummers [?] en [?] te Heiloo (hierna: het perceel).
Uitspraak
200400298/1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 5 december 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Heiloo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heiloo (hierna: het college) geweigerd vrijstelling als bedoeld artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning met garage langs de [locatie] tussen de huisnummers […] en […] te Heiloo (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 september 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door L. Bas, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank door te beoordelen of het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling voor het bouwplan te verlenen de bestreden beslissing op bezwaar niet op de juiste wijze heeft getoetst.
Dit betoog treft geen doel. Dat het bouwplan in beginsel past in het structuurplan en het derhalve voorzien zou kunnen worden van een goede ruimtelijke onderbouwing in de zin van artikel 19, eerste lid, van de WRO, betekent, anders dan appellant betoogt, niet dat het college gehouden is daaraan medewerking te verlenen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het geen medewerking wil verlenen aan het bouwplan van appellant omdat er nog geen sprake is van een bestemmingsplan met daarop gebaseerde uitwerkingsplannen voor het plangebied op grond waarvan voldoende zekerheid bestaat dat er op de door appellant gewenste locatie daadwerkelijk een woning kan worden gebouwd, en het niet vooruit wil lopen op de planologische ontwikkelingen.
2.2. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet heeft gehonoreerd.
Dit betoog faalt eveneens. Niet in geschil is dat het college in de door appellant genoemde gevallen in het kader van onderhandelingen over grondverwerving met toepassing van artikel 19 van de WRO vrijstelling heeft verleend en dat het college vanwege het inmiddels op het plangebied gevestigde voorkeursrecht niet meer meewerkt aan zogenoemde artikel 19-procedures in het gebied. Dat, naar appellant stelt, de gemeente in de door hem genoemde gevallen de gronden ook had kunnen verwerven zonder toepassing te geven aan artikel 19 van de WRO of eerder een voorkeursrecht had kunnen vestigen, doet daaraan niet af.
2.3. Anders dan appellant betoogt was de rechtbank, reeds vanwege de toetsing van het bestreden besluit naar de omstandigheden van het moment waarop dat besluit werd genomen, voorts niet gehouden de behandeling van zijn beroep met twee jaar aan te houden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004
218-398.