
Jurisprudentie
AQ5991
Datum uitspraak2004-07-27
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200403473/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200403473/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 16 december 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark het uitwerkingsplan ?Uitwerking 15 van het bestemmingsplan Staatsliedenbuurt (KDV Van Beuningenplein)?
vastgesteld.
Uitspraak
200403473/2.
Datum uitspraak: 27 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te Amsterdam,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark het uitwerkingsplan “Uitwerking 15 van het bestemmingsplan Staatsliedenbuurt (KDV Van Beuningenplein)”
vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 maart 2004, kenmerk 2004-741, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juli 2004, waar verzoekers, bij monde van [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark, vertegenwoordigd door F.J.M. Kloostra, P.M. Ulle en P. van Raamsdonk, gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van een kinderdagverblijf op het binnenterrein van bouwblok AB37, dat wordt begrensd door de Van Hallstraat, de Schaepmanstraat, de De Kempenaerstraat, en het Van Beuningenplein.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het uitwerkingsplan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers, nagenoeg allen omwonenden van genoemd binnenterrein, stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan en verzoeken schorsing van het bestreden besluit. Zij hebben daartoe verschillende gronden aangevoerd, waaronder de te verwachten geluidoverlast door stemgeluid van spelende kinderen op de buitenspeelplaats van het kinderdagverblijf. Deze overlast leidt volgens verzoekers tot een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat.
2.4. Verweerder heeft het uitwerkingsplan goedgekeurd. Naar zijn mening is het plan in overeenstemming met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan “Staatsliedenbuurt”. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het plan uit planologisch en beleidsmatig oogpunt geen bezwaren ontmoet en stemt hij in met de weerlegging door het dagelijks bestuur van de ingebrachte zienswijzen.
2.5. Blijkens de stukken is in opdracht van het dagelijks bestuur van het stadsdeel een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten geluidbelasting op de gevels van de rondom het binnenterrein gelegen woningen vanwege stemgeluid van kinderen op de buitenspeelplaats. Daarbij is uitgegaan van 8 kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar die gedurende vijf uur per dag van de buitenspeelplaats gebruik maken. Daarnaast is voor het gemiddelde geluidniveau een grenswaarde van 45 dB(A) gehanteerd en voor het piekniveau een grenswaarde van 65 dB(A). Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat alleen ten aanzien van het piekniveau op een drietal waarneempunten aan de achtergevel van het bouwblok de grenswaarde wordt overschreden. Teneinde de geluidbelasting op deze punten terug te brengen tot onder het niveau van 65 dB(A), zal blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting rond de buitenspeelplaats een geluidscherm worden geplaatst.
Verzoekers hebben de conclusies van dit onderzoek bestreden. Zij hebben in dit verband naar voren gebracht dat de berekening van de geluidbelasting ten onrechte is gebaseerd op een aantal van 8 kinderen, omdat in het kinderdagverblijf 3 groepen van 12 kinderen zullen worden ondergebracht. Hierdoor zal volgens verzoekers de daadwerkelijke geluidbelasting aanmerkelijk hoger zijn dan de geluidbelasting waarvan in het onderzoeksrapport wordt uitgegaan.
Ter zitting is van de zijde van het dagelijks bestuur bevestigd dat het kinderdagverblijf is bedoeld voor 3 groepen van 12 kinderen, maar is erop gewezen dat zich doorgaans in iedere groep 4 baby’s bevinden die niet van de buitenspeelplaats gebruik maken. Voorts zal volgens het dagelijks bestuur in een overeenkomst met het kinderdagverblijf moeten worden vastgelegd dat niet meer dan 8 kinderen tegelijkertijd op de buitenspeelplaats aanwezig zijn.
Hetgeen van de zijde van het dagelijks bestuur naar voren is gebracht heeft bij de Voorzitter evenwel niet iedere twijfel kunnen wegnemen of in het akoestische onderzoek van de juiste feiten is uitgegaan en of verweerder derhalve de conclusies van dat onderzoek in redelijkheid aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Hij acht nader onderzoek naar de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de geluidsituatie op het binnenterrein door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak dan ook aangewezen, waarvoor de bodemprocedure zich meer leent dan de thans aan de orde zijnde procedure. In verband hiermee acht de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het uitwerkingsplan, termen aanwezig het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
Het voorgaande in aanmerking genomen behoeven de overige bezwaren van verzoekers thans geen nadere bespreking.
Gelet op de betrokken belangen ziet de Voorzitter voorts aanleiding een spoedige behandeling van de hoofdzaak te bevorderen.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 3 maart 2004, kenmerk 2004-741;
II. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2004
363.