Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5984

Datum uitspraak2004-07-29
Datum gepubliceerd2004-08-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/4852 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naheffing premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten ter zake van verlaging van het bruto loon van negentien werknemers in verband met de aanschaf van een personal computer.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 02/4852 CSV U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij beroepschrift van 11 september 2002 heeft mr. A.R. Netze, werkzaam bij Fitacc Accountants en Belastingadviseurs te Dronten, als gemachtigde van appellante op bij aanvullende beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Zwolle op 2 augustus 2002, nummer 01/1110, tussen partijen gewezen uitspraak. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 15 juli 2004, waar partijen niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Het geschil betreft het antwoord op de vraag of gedaagde terecht premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten heeft nageheven ter zake van verlaging van het bruto loon van negentien werknemers van appellante in verband met de aanschaf van een personal computer (pc). Appellante is de verlaging van het brutoloon schriftelijke overeengekomen met de betreffende werknemers. De verlaging van het brutoloon heeft niet geleid tot een verlaging van de vakantietoeslag op de loonstroken van de betreffende werknemers. De loonsverlaging heeft evenmin geleidt tot verlaging van de pensioengrondslag. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat appellante de pc-privéregeling onjuist heeft toegepast, onder verwijzing naar artikel 6, eerste lid, aanhef en onder y, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en haar besluit PC Privé van 30 september 1998 (stcrt. 196). De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen de uitleg van gedaagde, zoals neergelegd in diens mededeling M 00.028 van 15 maart 2000, niet onjuist te achten. In die mededeling heeft gedaagde aangegeven dat als beleid wordt gehanteerd dat eigen bijdragen van werknemers buiten het premieloon worden gelaten, indien voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat de contractloonverlaging volledig (met alle consequenties, zoals voor dagloon, ziekenfondsloongrens en vakantietoeslag) dient te worden gerealiseerd. De Raad overweegt het volgende. De Raad onderschrijft het hierboven weergegeven oordeel van de rechtbank. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat voldoende vast staat dat de vakantietoeslag en de pensioengrondslag niet zijn gewijzigd, gezien appellantes stellingen daaromtrent, waarin ook de Raad een erkenning daarvan leest. In het onderhavige geval gaat het om toepassing van een in artikel 6 van de CSV neergelegde uitzondering op het loonbegrip, zodat de Raad geen aanleiding ziet van een beperkte uitleg van deze bepaling af te zien. Nu appellante niet heeft voldaan aan alle voorwaarden, is gedaagde terecht tot premienavordering over gegaan. De Raad volgt appellante niet in haar stelling dat de onderhavige zaak volstrekt vergelijkbaar is met de uitspraak van de Raad van 7 oktober 1999 (gepubliceerd in RSV 2000/12), omdat in die zaak geen sprake was van toepassing van een pc-privéregeling en die zaak - zoals terecht is overwogen door de rechtbank - betrekking had op premieheffing over een periode voor inwerkingtreding van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder y van de CSV en genoemde mededeling van gedaagde. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat als volgt moet worden beslist. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2004. (get) B.J. van der Net (get.) R.E. Lysen Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1, vierde tot en met achtste lid, 4 tot en met 8 en de op die artikelen berustende bepalingen. Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroepschrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.