
Jurisprudentie
AQ5977
Datum uitspraak2004-07-08
Datum gepubliceerd2004-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/5099 VEROR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/5099 VEROR
Statusgepubliceerd
Indicatie
[...] Bij besluit van 25 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden aan de vereniging Loesje medegedeeld dat op 25 januari 2002 is geconstateerd dat door of namens eiseres op diverse locaties in Leiden in strijd met artikel 2, tweede lid, van de Algemeen plaatselijke verordening (APV) aanplakbiljetten zijn aangebracht. Hierbij is eiseres is in de gelegenheid gesteld om binnen 24 uur de aanplakbiljetten te verwijderen, bij gebreke waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en de daaraan verbonden kosten op eiseres zullen worden verhaald [...].
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 02/5099 VEROR
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
de vereniging Loesje, gevestigd te Arnhem, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 25 januari 2002 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat op 25 januari 2002 is geconstateerd dat door of namens eiseres op diverse locaties in Leiden in strijd met artikel 2, tweede lid, van de Algemeen plaatselijke verordening (APV) aanplakbiljetten zijn aangebracht. Hierbij is eiseres is in de gelegenheid gesteld om binnen 24 uur de aanplakbiljetten te verwijderen, bij gebreke waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en de daaraan verbonden kosten op eiseres zullen worden verhaald.
Bij besluit van 6 februari 2002 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat op 6 februari 2002 is geconstateerd dat wederom door of namens eiseres in strijd met artikel 2, tweede lid, van de APV aanplakbiljetten zijn aangebracht op diverse locaties in Leiden. Hierbij is eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen 24 uur de aanplakbiljetten te verwijderen, bij gebreke waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en de daaraan verbonden kosten op eiseres zullen worden verhaald.
Tegen beide besluiten heeft eiseres bij brief van 5 maart 2002 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld om op 6 september 2002 op een openbare vergadering van de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften (hierna: de Commissie) omtrent haar bezwaren te worden gehoord. Eiseres is echter niet op deze vergadering verschenen.
Bij brief van 11 oktober 2002 heeft de Commissie advies uitgebracht aan verweerder.
Bij besluit van 25 november 2002, verzonden op 4 december 2002, (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie, de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is bij brief van 23 december 2002, ingekomen bij de rechtbank op 24 december 2002 en nader aangevuld bij faxbericht van 11 februari 2003, namens eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 31 januari 2003 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 29 juni 2004 ter zitting behandeld.
Namens eiseres is verschenen [betrokkene].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Bengoua-van Duijn en E. Verhoeven.
Motivering
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit, waarbij verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 25 januari 2002 en 6 februari 2002 ongegrond heeft verklaard, in rechte stand kan houden.
Toepasselijk recht
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de APV is het aan anderen dan de zakelijk of persoonlijk gerechtigde of degene, die toestemming heeft van deze gerechtigde, verboden een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere wijze te bevestigen of te doen bevestigen op de weg of op een onroerend goed, hetwelk zich op of aan de weg bevindt.
Artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang.
In artikel 5:21 van de Awb is bepaald dat onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Standpunten van partijen
Eiseres heeft in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat zij niet verantwoordelijk is voor het aanplakken van Loesje-posters en dat zij daartoe ook geen opdracht heeft gegeven. Volgens eiseres zijn de posters die op haar internetsite zijn geplaatst door een ieder vrij te downloaden voor eigen gebruik. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij op de internetsite onder 'disclaimer' heeft aangegeven dat er alleen posters kunnen worden geplakt op plaatsen waar dat volgens de algemene politieverordening is toegestaan.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres via haar internetsite mensen oproept tot het verspreiden van Loesje-posters, zodat zij als overtreder van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de APV moet worden aangemerkt. Voorts is eiseres volgens verweerder overeenkomstig artikel 5:24 van de Awb tijdig van de overtreding op de hoogte gesteld, waarbij een aanduiding is gegeven van de locaties waar de aanplakbiljetten waren aangebracht en eiseres de mogelijkheid heeft gekregen om de overtreding ongedaan te maken. Volgens verweerder kan het toepassen van bestuursdwang bovendien niet als een onevenredig zware maatregel worden aangemerkt ten opzichte van het te dienen doel, het tegengaan van vervuiling van de openbare ruimte. Tevens is verweerder van mening dat de kosten van verwijdering van de aanplakbiljetten niet onredelijk zijn.
Beoordeling van het geschil
De rechtbank stelt allereerst vast dat [betrokkene], die namens eiseres het onderhavige beroep heeft ingesteld en die ook ter zitting is verschenen, bevoegd kan worden geacht om eiseres in deze beroepsprocedure te vertegenwoordigen als bedoeld in artikel 8:24 van de Awb. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres weliswaar een schriftelijke machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat [betrokkene] bevoegd is om haar te vertegenwoordigen, maar dat deze machtiging niet, zoals ingevolge artikel 13, vijfde lid, van de statuten van eiseres voor vertegenwoordiging van de vereniging in en buiten rechte is vereist, door twee bestuursleden is ondertekend. Ter zitting is evenwel gebleken dat [betrokkene] werkzaam is bij de Stichting Vrienden van Loesje die tot doel heeft voor de belangen van eiseres (in en buiten rechte) op te komen, waarbij [betrokkene] belast is met de behandeling van juridische zaken aangaande eiseres, en dat hij tevens bestuurslid is van de Stichting Loesje Internationaal. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aldus de gestelde vertegenwoordigings-bevoegdheid voldoende is aangetoond.
Voorts constateert de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat er in januari en februari 2002 op diverse locaties in de gemeente Leiden Loesje-posters zijn aangebracht op vuilnisbakken en andere zich op of aan de weg bevindende zaken die eigendom zijn van de gemeente Leiden, zonder dat daartoe toestemming was verkregen. Er is derhalve sprake (geweest) van overtreding van het verbod van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de APV. Zoals de rechtbank reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 25 november 2003, procedurenummer AWB 03/153 VEROR, kan het plakverbod niet strijdig worden geacht met de vrijheid van meningsuiting, als neergelegd in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In de gemeente Leiden zijn immers voldoende aanplak-mogelijkheden aanwezig, zodat dit grondrecht door het plakverbod niet wezenlijk wordt beperkt. Verweerder was dan ook op grond van artikel 125 van de Gemeentewet bevoegd om vanwege overtreding van het plakverbod over te gaan tot toepassing van bestuursdwang.
De vraag is evenwel of verweerder er op goede gronden toe heeft kunnen komen om eiseres in dit verband bij de besluiten van 25 januari en 6 februari 2002 bestuursdwang aan te zeggen als bedoeld in artikel 5:21 van de Awb. Van belang hierbij is of eiseres als 'doen-plakker' in de zin van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de APV verantwoordelijk kan worden gehouden voor het aanbrengen van de desbetreffende Loesje-posters. Ingevolge de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 januari 2003, nr. 200203589/1, is daarvan sprake als de betrokkene een derde of derden opdracht heeft gegeven tot het aanbrengen van aanplakbiljetten of anderszins actieve bemoeienis heeft gehad met het aanplakken; het door het enkele verstrekken van aanplakbiljetten anderen in de gelegenheid stellen om deze aan te brengen, is onvoldoende.
Niet in geschil is dat eiseres geen opdracht heeft gegeven tot het aanbrengen van de desbetreffende Loesje-posters. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat eiseres de Loesje-posters op haar internetsite heeft geplaatst, waarbij is aangegeven dat een ieder de posters voor eigen gebruik vrij kan uitprinten en dat onder eigen gebruik onder meer wordt verstaan het hangen van posters in de stad. Voorts bevat de internetsite van eiseres een disclaimer waarin gebruikers van de site erop worden gewezen dat posters alleen mogen worden geplakt op plaatsen waar dit is toegestaan en waarin voor verdere informatie hieromtrent wordt verwezen naar de toepasselijke algemene plaatselijke verordening.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het aldus beschikbaar stellen van Loesje-posters via het internet, mede gelet op de tekst van de disclaimer, slechts kan worden aangemerkt als het anderen door het verstrekken van posters in de gelegenheid stellen om die posters aan te brengen en niet als een oproep tot het - op daartoe niet bestemde locaties - in de stad plakken van Loesje-posters. Eiseres heeft zodoende geen actieve bemoeienis gehad met het aanbrengen van de desbetreffende Loesje-posters in januari en februari 2002, zodat zij daar ook niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden en er derhalve geen sprake is van het door eiseres overtreden van het plakverbod van artikel 2 van de APV. Verweerder heeft eiseres dan ook ten onrechte bij de besluiten van 25 januari en 6 februari 2002 bestuursdwang aangezegd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en het beroep van eiseres gegrond moet worden verklaard.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 101,80, bestaande uit € 30,80 aan reiskosten en € 60,-- aan verletkosten van de gemachtigde van eiseres en € 11,-- aan kosten van het verkrijgen van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 25 november 2002;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de rechtspersoon de gemeente Leiden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 218,--, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 101,80, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiseres dient te vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.I. Blok-Bitter en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2004, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B.E. Hersmis.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,