Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5973

Datum uitspraak2004-08-03
Datum gepubliceerd2004-08-03
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersReg. nr. AWB 04/2749 BESLU en AWB 04/2771 WW44
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

[...] De schorsing betreft het besluit van 27 juni 2003 waarbij aan verzoekster een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een woongebouw met tentoonstellingsruimte, recreatieruimte, horeca, kantoorruimte en bedrijfsruimte op de percelen gelegen op een hoek van het Rijswijkseplein, tussen de Rijswijkseweg, de Stationsweg en de Hofwijckstraat en het besluit van 5 maart 2004, waarbij dat primaire besluit werd gehandhaafd [...].


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht Reg. nr. AWB 04/2749 BESLU en AWB 04/2771 WW44 UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak op het verzoek om opheffing voorlopige voorziening van 1) het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verzoeker, en van 2) de Stichting Vestia Groep, waarvan onderdeel is Ceres Projecten, gevestigd te Rotterdam, verzoekster, te samen verzoekers, ten aanzien van de bij uitspraak van 1 april 2004, registratienummer Awb 04/858 WW44, door de voorzieningenrechter van de rechtbank getroffen voorlopige voorziening, inhoudende schorsing van de besluiten van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, van 27 juni 2003 en 5 maart 2004. Wederpartij: Stichting Actiedorp Het vergeten Dorp tevens handelend onder de naam Stichting Bewonersorganisatie Schipperskwartier gevestigd te Den Haag. Derde partijen: [derde partij 1] en [derde partij 2], wonende te Den Haag. De verzoeken zijn op 27 juli 2004 ter zitting behandeld. Verzoeker was vertegenwoordigd door mr. J.H. Geerdink, advocaat te Den Haag, vergezeld van mr. drs. M. Braakensiek en V. Wiebenga. Namens verzoekster is verschenen mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag, vergezeld door ir. C.B. Moorman, werkzaam bij verzoekster. De wederpartij was vertegenwoordigd door mr. C.G. Meeder, advocaat te Den Haag, vergezeld van A.H. Stigter. De derde partijen waren in persoon aanwezig. Ten behoeve van de behandeling ter zitting zijn de verzoeken gevoegd behandeld met de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van een drietal door verzoeker aan verzoekster verleende ontheffingen. Voor de uitspraak zijn beide clusters van verzoeken weer gesplitst. Beoordeling van de verzoeken om opheffing van de schorsing De schorsing betreft het besluit van 27 juni 2003 waarbij aan verzoekster een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een woongebouw met tentoonstellingsruimte, recreatieruimte, horeca, kantoorruimte en bedrijfsruimte op de percelen gelegen op een hoek van het Rijswijkseplein, tussen de Rijswijkseweg, de Stationsweg en de Hofwijckstraat en het besluit van 5 maart 2004, waarbij dat primaire besluit werd gehandhaafd. In de uitspraak van 1 april 2004 is vastgesteld dat de bouwvergunning in strijd met artikel 2.5.30, vijfde lid, van de bouwverordening is verleend. In dit artikel is bepaald, voor zover van belang, dat indien de bestemming van het gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen in voldoende mate in deze behoefte moet zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Van deze bepaling was geen vrijstelling verleend door het college van burgemeester en wethouders. Tevens is in de uitspraak van 1 april 2004 vastgesteld dat de bouwvergunning in strijd met artikel 3 van de ter plaatse geldende Leefmilieuverordening voor het Oude Centrum en de Stationsbuurt (hierna: LOS) is verleend. Het bouwplan voorziet in twee (alcoholhoudende) recreatie-inrichtingen en voor vestiging daarvan waren geen ontheffingen als bedoeld in artikel 9 van de LOS verleend. Burgemeester en wethouders hebben bij besluit van 22 juni 2004 met toepassing van artikel 2.5.30, zesde lid, van de bouwverordening vrijstelling verleend van het bepaalde in het vijfde lid. Van het verbod in het artikel 3 van de LOS heeft verweerder bij besluiten van 15 juni 2004 met toepassing van artikel 9 van de LOS ontheffing verleend. Tegen deze besluiten hebben de wederpartij en de derde partijen bezwaar gemaakt. De wederpartij heeft verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend, geregistreerd onder de nummers AWB 04/2819 WW44, AWB 04/2860 WW44 en AWB 04/2818 WW44. Deze verzoeken zijn gelijktijdig met het onderhavige verzoek ter zitting van 27 juli 2004 behandeld. Tot opheffing van de schorsing van de besluiten van 27 juni 2003 en 5 maart 2004 bestaat uitsluitend aanleiding indien vast zou komen te staan dat de drie ontheffingen, verleend bij de besluiten van 15 juni 2004 en bij besluit van 22 juni 2004, de heroverwegingen in bezwaar zouden kunnen doorstaan. Ten aanzien van de ontheffing van 22 juni 2004 kan dat niet worden gezegd. De voorzieningenrechter verwijst daarbij naar de uitspraak inzake het verzoek geregistreerd onder het nummer AWB 04/2818 WW44. De verzoeken om opheffing van de schorsing komen mitsdien niet voor inwilliging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: wijst de verzoeken af. Aldus gegeven door mr. D. Allewijn, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2004, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.M. Grot. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,