Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5962

Datum uitspraak2004-07-14
Datum gepubliceerd2004-09-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/28122
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / vervolgberoep / voortvarendheid / duur bewaring. De rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van de vreemdeling. Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep heeft geen schorsende werking en leidt er derhalve niet toe dat verweerder geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. Daartoe moet verweerder een voorlopige voorziening vragen bij de voorzitter van de Afdeling. Inmiddels zijn sinds de gegrondverklaring van het beroep ruim acht weken verstreken zonder dat op het hoger beroep is beslist, zonder dat verweerder een voorlopige voorziening heeft aangevraagd en zonder dat verweerder een beslissing op het asielverzoek heeft genomen. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat hierin geen verandering komt totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist en dat de vreemdeling het hoger beroep mag afwachten. Het verstrijken van acht weken komt voor rekening en risico van verweerder. Ondertussen duurt de maatregel negen maanden voort. Onder genoemde omstandigheden is de voortduring van de maatregel niet langer gerechtvaardigd. Weliswaar dient aan grensbewakingsbelang, vanwege de ongewenstverklaring van de vreemdeling en zijn veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een zwaarwegend belang te worden toegekend, maar dit belang is thans niet meer doorslaggevend te achten. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage nevenvestigingsplaats Haarlem enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K ex artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) reg.nr: AWB 04 / 28122 VRONTN F inzake: A alias A alias A, geboren op [...] 1976 dan wel [...] 1978, van gestelde Burundese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium (locatie Tafelbergweg) te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder. Zitting: 5 juli 2004. De raadsvrouw van de vreemdeling, mr. M. Soffers, advocaat te ’s-Gravenhage, is met voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M. Nurdogan-Ferwerda, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Op 18 september 2003 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast. 1.2 Laatstelijk bij uitspraak van 1 juni 2004 met kenmerk AWB 04/21866 VRONTN F heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats een eerder beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw ongegrond verklaard. 1.3 Bij kennisgeving ex artikel 96 Vw van 21 juni 2004, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde dag, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming zonder dat de vreemdeling beroep tegen de maatregel heeft ingesteld. 1.4 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank ter zitting gestelde vragen schriftelijk te beantwoorden. Bij brief van 6 juli 2004 heeft verweerder deze vragen beantwoord. Bij brief van 7 juli 2004 is daarop door de raadsvrouw van de vreemdeling gereageerd. Daarbij is de rechtbank verzocht om toekenning van een schadevergoeding. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toestemming van beide partijen met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, Awb gesloten. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 96, vierde lid, Vw dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 2.2 Namens de vreemdeling is – samengevat – het volgende aangevoerd. Er is geen enkel zicht op spoedige verwijdering van de vreemdeling. Het beroep tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag is gegrond verklaard en de beschikking op de aanvraag is vernietigd. Nu verweerder hoger beroep heeft aangetekend zal waarschijnlijk niet op korte termijn een nieuwe beslissing op de asielaanvraag worden genomen. De vreemdeling kan de uitzichtloosheid van de opgelegde maatregel niet meer aan. Hij gebruikt daarom antidepressiva. Bij afweging van alle betrokken belangen is voortzetting van de maatregel niet langer gerechtvaardigd. 2.3 In voormelde brief van 6 juli 2004 heeft verweerder in zijn schriftelijk antwoord op de door de rechtbank ter zitting gestelde vragen - zakelijk weergegeven - het volgende aangegeven. De wetgever heeft voor het hoger beroep in vreemdelingenzaken in artikel 89 Vw versnelde behandeling verplicht gesteld, zodat hiervoor geen afzonderlijk verzoek bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) behoeft te worden ingediend. De Afdeling zal uiterlijk binnen 23 weken beslissen. Nu in het dictum van de uitspraak van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Maastricht, van 6 april 2004 geen termijn is verbonden aan de opdracht een nieuwe beslissing te nemen, dient en zal op grond van artikel 42, eerste lid, Vw binnen zes maanden opnieuw op de aanvraag (te) worden beslist. Hiervan zal worden afgezien indien de Afdeling verweerder in het gelijk stelt en het hoger beroep gegrond verklaart. Met de door verweerder gevolgde handelswijze komt de voortvarendheid niet in het geding, nu de voortduring van de maatregel verweerder niet is aan te rekenen, aangezien de vreemdeling een tweede asielaanvraag heeft ingediend en na afwijzing van die aanvraag hiertegen rechtsmiddelen heeft aangewend. Dit heeft ertoe geleid dat de maatregel langer heeft voortgeduurd dan noodzakelijk zou zijn geweest. Voorts betekent de omstandigheid dat, in afwachting van de uitspraak in hoger beroep, de vreemdeling tijdelijk niet kan worden uitgezet, niet dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Daarbij merkt verweerder op dat het hoger beroep bij de Afdeling versneld wordt behandeld en de uitzetting, na de verwachte gegrondverklaring van het hoger beroep, spoedig geëffectueerd kan worden door middel van een claim bij de aanvoerende luchtvaartmaatschappij. In het kader van de belangenafweging is aangegeven dat vanwege de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aan de vreemdeling op grond van de Opiumwet is opgelegd en de ongewenstverklaring, het door verweerder te waarborgen grensbewakingsbelang dient te prevaleren boven het belang van de vreemdeling. 2.4 In reactie op dit schrijven heeft de raadsvrouw van de vreemdeling - kort en zakelijk weergegeven - het volgende gesteld. Nu verweerder niet bij de Afdeling heeft verzocht de behandeling van het hoger beroep naar voren te halen en slechts verwijst naar de algemene wettelijke beslistermijn heeft verweerder hiermee onvoldoende voortvarend gehandeld. Verweerder dient binnen een redelijke termijn opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van de vreemdeling. Een beslistermijn van zes maanden na datum van de uitspraak, kan niet als redelijk worden aangemerkt. Bovendien staat in het door verweerder aangehaalde artikel 42, eerste lid, Vw dat binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking wordt gegeven en deze termijn is reeds op 18 maart 2004 verstreken. Dat het zou gaan om een tweede asielaanvraag is onjuist, aangezien in voormelde uitspraak van de rechtbank Maastricht is overwogen dat de asielaanvraag van de vreemdeling ten onrechte is aangemerkt als een herhaalde aanvraag, omdat de beschikking op de eerste aanvraag nog niet onherroepelijk was geworden. Op verzoek van verweerder heeft de toenmalig gemachtigde eerst op 2 oktober 2003 het beroep tegen de afwijzing van de eerste asielaanvraag ingetrokken. Deze proceduregang is derhalve niet aan de vreemdeling te wijten. De rechtbank oordeelt als volgt. 2.5 Uit de voortgangsgegevens en de zich in het dossier bevindende stukken blijkt het volgende. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Maastricht van 6 april 2004 (verzonden op 7 mei 2004) is het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn tweede asielaanvraag gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van de vreemdeling van 18 september 2003. Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Op 6 juli 2004 is nog geen uitspraak gedaan in hoger beroep. Nu verweerder hangende dit hoger beroep niet om een voorlopige voorziening heeft verzocht bij de Voorzitter van de Afdeling, heeft dit beroep geen schorsende werking. Dit houdt in dat verweerder na verzending van de uitspraak, op 7 mei 2004, gehouden is om met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank een nieuwe beslissing op de asielaanvraag te nemen en de uitspraak van de Afdeling in hoger beroep niet (zonder meer) kan afwachten. 2.6 Inmiddels zijn sinds de verzending van de uitspraak waarin het asielberoep van de tweede aanvraag gegrond is verklaard ruim acht weken verstreken, zonder dat op het hoger beroep is beslist, zonder dat verweerder een voorlopige voorziening heeft gevraagd teneinde geen gevolg te hoeven geven aan de uitspraak van de rechtbank en zonder dat verweerder overeenkomstig de uitspraak van de rechtbank een nieuwe beslissing op de aanvraag heeft genomen. Uit de eerdergenoemde reactie van verweerder blijkt dat in deze situatie geen verandering komt totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist heeft en voorts dat de vreemdeling het hoger beroep mag afwachten. Het verstrijken van acht weken zonder dat enige voortgang in de procedure is geboekt, komt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor rekening en risico van verweerder. Ondertussen duurt de vrijheidsontnemende maatregel negen maanden voort. Onder genoemde omstandigheden acht de rechtbank de voortzetting van de maatregel niet langer gerechtvaardigd. Weliswaar dient aan het grensbewakingsbelang - vanwege de ongewenstverklaring van de vreemdeling en zijn veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op grond van de Opiumwet - een zwaarwegend belang te worden toegekend, maar dit belang is, gelet op het voorgaande, thans niet meer doorslaggevend te achten. 2.7 Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal de opheffing van de maatregel bevelen met ingang van de datum van verzending van deze uitspraak. 2.8 De rechtbank ziet geen aanleiding de maatregel onrechtmatig te achten op een eerdere datum dan de datum waarop de opheffing zal worden bevolen. Er is derhalve geen aanleiding de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen. 2.9 Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 161,-- als kosten van verleende rechtsbijstand. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van de dag van verzending van deze uitspraak; 3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af. 3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag groot € 161,-- (zegge: eenhonderd eenenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2004, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden als griffier. Afschrift verzonden op: 14 juli 2004 Coll: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.