
Jurisprudentie
AQ5961
Datum uitspraak2004-07-20
Datum gepubliceerd2004-08-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-005716-03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-005716-03
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte is samen met zijn twee mededaders naar de growshop van het slachtoffer gegaan om hem te beroven. Hierbij werd een pistool meegenomen en werden bivakmutsen gebruikt. Eénmaal binnen is excessief geweld gebruikt waarbij geen van de daders zich heeft gedistantieerd van de anderen. Zo is – onder meer - met het pistool krachtig op het hoofd van het slachtoffer geslagen met als gevolg dat deze begon te bloeden en zijn twee ribben van het slachtoffer gebroken. Vervolgens heeft verdachte met zijn twee mededaders de armen en voeten van het slachtoffer met tape en snoer vastgebonden, diens mond en neus met tape afgeplakt, het slachtoffer een bivakmuts over het hoofd getrokken en daarna ook nog eens tape over de bivakmuts heen geplakt waarbij de mond en de kin van het slachtoffer werd afgeplakt, waarna verdachte en zijn mededaders de winkel van het slachtoffer hebben verlaten zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Hierdoor kon, zo blijkt uit het rapport van de patholoog-anatoom, het bloed dat bij het slachtoffer – door het eerder toegepast geweld aan zijn hoofd – in zijn mond en keelholte liep, niet afvloeien waardoor het bloed in de luchtwegen is gekomen. Het slachtoffer kon niet meer voldoende ademhalen en is uiteindelijk (na een gruwelijke doodstrijd) door verstikking om het leven gekomen.
Uitspraak
Parketnummer: 21-005716-03
Uitspraak dd.: 20 juli 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 26 november 2003 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-090041-03 en 05-070558-03, tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 juli 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie met betrekking tot de twee telastegelegde feiten onder parketnummer 05/070558-03 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging nu, aldus de raadsman, gehandeld is in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde doordat destijds in deze zaken geen deugdelijk onderzoek is gedaan. De raadsman stelt dat in die twee zaken het Openbaar Ministerie louter op grond van de resultaten van een DNA-onderzoek de verdachte aanwijst als dader en het vervolgens aan de verdachte wordt overgelaten om de waarheid te vinden.
Het hof verwerpt dit verweer. Naar aanleiding van de uitslagen van het DNA-onderzoek heeft het Openbaar Ministerie verdachte gehoord over zijn (mogelijke) betrokkenheid bij de hem onder parketnummer 05/070558-03 telastegelegde feiten. De verdachte heeft vervolgens een verklaring afgelegd. Dergelijk handelen maakt geen inbreuk – laat staan een ernstige – op rechten en belangen van de verdachte en is niet in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Het hof nummert de onder parketnummer 05-070558-03 telastegelegde feiten
als 2 en 3.
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het acht in het bijzonder niet bewezen dat het opzet van de verdachte – ook niet in zijn voorwaardelijke vorm – gericht was op de dood van [het slachtoffer].
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde:
telkens:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De Officier van Justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenis-straf voor de duur van negen jaren. De rechtbank heeft verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren opgelegd. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden. Verdachte is samen met zijn twee mededaders naar de growshop van het slachtoffer gegaan om hem te beroven. Hierbij werd een pistool meegenomen en werden bivakmutsen gebruikt. Eénmaal binnen is excessief geweld gebruikt waarbij geen van de daders zich heeft gedistantieerd van de anderen. Zo is – onder meer - met het pistool krachtig op het hoofd van het slachtoffer geslagen met als gevolg dat deze begon te bloeden en zijn twee ribben van het slachtoffer gebroken. Vervolgens heeft verdachte met zijn twee mededaders de armen en voeten van het slachtoffer met tape en snoer vastgebonden, diens mond en neus met tape afgeplakt, het slachtoffer een bivakmuts over het hoofd getrokken en daarna ook nog eens tape over de bivakmuts heen geplakt waarbij de mond en de kin van het slachtoffer werd afgeplakt, waarna verdachte en zijn mededaders de winkel van het slachtoffer hebben verlaten zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Hierdoor kon, zo blijkt uit het rapport van de patholoog-anatoom, het bloed dat bij het slachtoffer – door het eerder toegepast geweld aan zijn hoofd – in zijn mond en keelholte liep, niet afvloeien waardoor het bloed in de luchtwegen is gekomen. Het slachtoffer kon niet meer voldoende ademhalen en is uiteindelijk (na een gruwelijke doodstrijd) door verstikking om het leven gekomen. Dit op zichzelf al als zeer ernstig te kwalificeren geweldsdelict heeft aldus een verwoestend effect gehad. Daarnaast heeft het handelen van verdachte en zijn mededaders de nabestaanden van het slachtoffer onnoemelijk leed toegebracht. Dit misdrijf heeft de samenleving geschokt, verontwaardiging teweeggebracht en gevoelens van onveiligheid in aanzienlijke mate verstrekt.
Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat oplegging van een hogere straf dan opgelegd door de rechtbank gerechtvaardigd is. Gelet echter op de in eerste aanleg opgelegde straf, op de eis van de advocaat-generaal, op het feit dat [mededader 1] tegen de ook hem opgelegde gevangenisstraf van acht jaar niet in appèl is gegaan, terwijl diens rol in het onderhavige feit zeer aanzienlijk is geweest, en op het feit dat het excessieve geweld mede is ontstaan naar aanleiding van het geboden verzet van het slachtoffer, volstaat het hof met een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Naar aanleiding van het verweer dat verdachte een lichtere straf zou behoren te worden opgelegd dan zijn mededaders overweegt het hof dat de concrete bijdrage van elk van de daders niet exact gelijk is, maar dat verschilpunten in dit opzicht wegvallen tegen de achtergrond van het geheel van de gedraging(en), de persoon van verdachte en de omstandigheid dat op grond van de ernst van de diefstal met geweldpleging met dodelijke afloop oplegging van een hogere straf op zich gerechtvaardigd zou zijn geweest
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 16.407,41( zijnde € 5.380,61 voor de kosten lijkbezorging, kosten akte van erfrecht en kosten nieuwe sloten en € 11.026,80 voor het financieel nadeel dat geleden wordt als gevolg van het wegvallen van de alimentatie voor de beide minderjarige kinderen) ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 5.380,61.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een lager bedrag dan haar oorspronkelijke vordering zijnde EUR 14.075,49 ( bestaande uit € 5.380,61 voor de kosten lijkbezorging, kosten akte van erfrecht en kosten nieuwe sloten en € 9.694,88 voor het financieel nadeel dat geleden wordt als gevolg van het wegvallen van de alimentatie voor de beide minderjarige kinderen).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 4.934,84, zijnde de geclaimde kosten voor lijkbezorging.
Aannemelijk is geworden dat de kosten van de lijkbezorging ten laste van de benadeelde partij zijn gekomen in de zin van artikel 6:108, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek. Hieraan doet niet af dat deze de aan haar gerichte rekening nog niet heeft voldaan. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De benadeelde partij wordt niet ontvankelijk verklaard voor zover de vordering betrekking heeft op de alimentatie voor de kinderen, aangezien de vordering door [de benadeelde partij] uit eigen hoofde is ingediend en niet als vertegenwoordigster van de kinderen.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1 primair, 2 en 3 meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan [de benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
EUR 4.934,84 (vierduizend negenhonderdvierendertig euro en vierentachtig cent) met dien verstande dat en indien en voorzover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag te betalen van EUR 1.644,95( zestienhonderd vierenveertig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Lensing, voorzitter,
mrs Vegter en Verheugt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Fuchs-van Dis, griffier,
en op 20 juli 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.