Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5781

Datum uitspraak2004-07-28
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400014/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 september 1999 heeft de gemeenteraad van Bernheze, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 september 1999, het bestemmingsplan "De Hooge Vorssel" vastgesteld.


Uitspraak

200400014/1. Datum uitspraak: 28 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting "Stichting Brabantse Milieufederatie”, gevestigd te Tilburg, de vereniging "IVN vereniging voor natuur- en milieueducatie, afdeling Bernheze", gevestigd te Heeswijk en de vereniging "Vereniging Milieudefensie, Kring Uden", gevestigd te Uden, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 september 1999 heeft de gemeenteraad van Bernheze, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 september 1999, het bestemmingsplan "De Hooge Vorssel" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 april 2000, no. 643003, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft het besluit van 11 april 2000 bij uitspraak van 5 september 2001, no. 200003260/1, geheel vernietigd. Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 oktober 2003, no. 643003, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 31 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 februari 2004. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door H.C. Gerringa, gemachtigde, en mr. A.M. Mohnen, advocaat te Venlo, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P. van Driel-Faasen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Bernheze, vertegenwoordigd door K. Hendriks, ambtenaar van de gemeente. Namens [partij] en “Company Club De Hooge Vorssel B.V.” zijn verschenen mr. K.W.H. Albert, advocaat te Boxtel, en W.A.M. Nijssen, gemachtigde. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447). Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht. 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.3.    Het plan voorziet in het juridisch-planologisch kader voor een reeds in 1991 aangelegde 9 holes golfbaan ten noorden van Nistelrode, tussen de Bernhemse en Heesche weg. 2.4.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Zij hebben als formeel bezwaar aangevoerd dat de publicatie omtrent het goedkeuringsbesluit gebrekkig is, omdat niet is vermeld dat het een herzieningsbesluit betreft en de vermelde datum waarop het goedkeuringsbesluit is genomen, onjuist is. 2.4.1.    De publicatie van het goedkeuringsbesluit dateert van na het nemen van het bestreden besluit en gebreken in deze kennisgeving kunnen reeds hierom geen vernietiging van dit besluit tot gevolg hebben. Overigens vloeit niet uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch uit enige andere wettelijke bepaling de verplichting voort om in de kennisgeving van het goedkeuringsbesluit te vermelden dat het een besluit omtrent goedkeuring na een eerdere vernietiging betreft. 2.5.    Verder betogen appellanten dat de golfbaan planologisch gezien niet als bestaand kan worden aangemerkt, zodat het plan in strijd is met het streekplan. 2.5.1.    De gemeenteraad heeft de bestemmingen “Golfbaan”, “Bosgebied” en “Water met natuurwaarden” toegekend om de reeds aangelegde golfbaan en haar planologische inbedding als zodanig te bestemmen. 2.5.2.     Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft daarbij van belang geacht dat de besluiten waarbij de vrijstelling en de aanlegvergunning voor de golfbaan zijn verleend, onherroepelijk zijn, omdat appellanten niet binnen een redelijke termijn tegen het uitblijven van de beslissingen op bezwaar zijn opgekomen. Nu het mitsdien een bestaande golfbaan betreft, is deze niet in strijd met het provinciale beleid, aldus verweerder. 2.5.3.    Het plangebied is in het streekplan gedeeltelijk aangeduid als “GHS-natuur”, subzone “overig bos- en natuurgebied” en gedeeltelijk aangeduid als “AHS-landschap”, subzone “leefgebied dassen”. Uit het streekplan blijkt dat het provinciale beleid erop is gericht de aanleg van nieuwe golfbanen niet toe te staan in zowel gebieden die zijn aangeduid als “GHS-natuur”, als in gebieden die zijn aangeduid als “AHS-landschap” subzone “leefgebied dassen”. Blijkens het streekplan wordt onder een nieuwe golfbaan verstaan een golfbaan waarvoor de planologische regeling op de datum van inwerkingtreding van het streekplan nog niet onherroepelijk van kracht is. De Afdeling ziet geen aanleiding dit beleid onredelijk te achten. Van de provinciale beleidslijn kan volgens het streekplan slechts worden afgeweken in die gevallen waarin de handhaving ervan gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen en indien tevens een aantal procedureregels in acht worden genomen. 2.5.3.1.    De golfbaan is aangelegd op basis van een door de gemeenteraad verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, (oud) van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en een door het college van burgemeester en wethouders verleende aanlegvergunning. Tegen deze besluiten hebben appellanten bezwaar en beroep ingesteld. De beslissingen op de tegen deze besluiten ingediende bezwaarschriften, zijn bij uitspraak van de Afdeling van 12 juli 1995, nos. R03.90.6231 en R03.90.6289, vernietigd. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat het gemeentebestuur bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid de anticipatieprocedure heeft kunnen toepassen. Gelet op deze motivering van de uitspraak hebben de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders besloten geen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen, maar de bestemmingsplanprocedure te volgen. In het voorliggende bestemmingsplan heeft de gemeenteraad de golfbaan als zodanig bestemd. Gelet op de handelwijze van het gemeentebestuur heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de besluiten waarbij de vrijstelling en de aanlegvergunning voor de golfbaan zijn verleend, onherroepelijk zijn geworden, omdat appellanten niet binnen een redelijke termijn tegen het uitblijven van de beslissingen op bezwaar zijn opgekomen. Verweerder heeft daarbij miskend dat appellanten uit deze handelwijze van het gemeentebestuur de conclusie hebben kunnen trekken, dat zij tegen het uitblijven van nieuwe beslissingen op bezwaar geen beroep behoefden in te stellen, omdat hun belangen volledig aan de orde zouden komen in de procedure omtrent het voorliggende bestemmingsplan. Nu het besluit omtrent goedkeuring van 11 april 2000 door de Afdeling is vernietigd bij uitspraak van 5 september 2001, no. 200003260/1, heeft verweerder bij het thans bestreden besluit, waarbij hij opnieuw omtrent de goedkeuring van dat plan heeft besloten, zich voorts ten onrechte op het standpunt gesteld, dat ten tijde van de inwerkingtreding van het streekplan, op 15 maart 2003, de planologische regeling voor de golfbaan onherroepelijk van kracht was. De golfbaan kan niet als bestaand in de zin van het streekplan worden aangemerkt en is mitsdien in strijd met de provinciale beleidslijn inzake golfbanen. Voor toepassing van de afwijkingsmogelijkheid van het streekplan kan aanleiding bestaan in de in rechtsoverweging 2.5.3. genoemde situaties. Verweerder heeft bij zijn uiteindelijke besluit omtrent goedkeuring echter niet onderzocht of deze situaties zich in dit geval voordoen.    Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 4a, tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 2.5.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 28 oktober 2003, no. 643003; III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 685,37, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan appellanten; IV.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Nolles Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004 291-234.