Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5767

Datum uitspraak2004-07-28
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308875/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 april 2003 heeft de gemeenteraad van Maasdriel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 februari 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Verbreding A2 Zaltbommel-Empel".


Uitspraak

200308875/1. Datum uitspraak: 28 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 3 april 2003 heeft de gemeenteraad van Maasdriel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 februari 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Verbreding A2 Zaltbommel-Empel". Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 november 2003, kenmerk RE2003.42244, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij faxbericht van 29 december 2003, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2004. Bij brief van 20 februari 2004 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer, advocaat te Apeldoorn, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Maasdriel, vertegenwoordigd door A.G. van Liempt, ambtenaar van de gemeente. 2.    Overwegingen 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2.    Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de verbreding van de rijksweg A2 en de daarmee samenhangende voorzieningen. 2.3.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voeren aan dat bij ongewijzigde en integrale uitvoering van het plan het landschappelijke aanzicht dan wel de beleving van de rijksweg A2 voor hen zal verslechteren. Appellanten menen dat in het plan aanvullende maatregelen op het Tracébesluit A2, Trajecten Everdingen – knooppunt Deil en Zaltbommel – knooppunt Empel (hierna: het Tracébesluit A2) hadden moeten worden opgenomen. Volgens appellanten heeft ten onrechte geen afstemming plaatsgevonden met andere provinciale en gemeentelijke plannen. Voorts stellen zij dat het plan niet had kunnen worden goedgekeurd zonder een inrichtings- en beplantingsplan. Appellanten menen ook dat onduidelijk is waar en op welke wijze de afname in oppervlakte beplanting zal worden gecompenseerd. 2.4.    De gemeenteraad beoogt met het plan uitvoering te geven aan het Tracébesluit A2 voorzover dat betrekking heeft op het gedeelte van de A2 dat binnen de gemeente Maasdriel ligt. Wat betreft de landschappelijke inpassing van de rijksweg A2 en de bijbehorende voorzieningen wijst de gemeenteraad op het landschapsplan dat behoort bij het Tracébesluit A2. 2.5.    Verweerder heeft geen reden gezien dit plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Naar zijn mening is het plan in overeenstemming met het Tracébesluit A2 en voorziet het in de mogelijkheid de door appellanten gewenste landschappelijke inpassing te verwezenlijken. 2.6.    Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet, zoals dit ten tijde van het nemen van het Tracébesluit A2 luidde, heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, het Tracébesluit A2 vastgesteld. Voor de landschappelijke inpassing van de betrokken delen van de A2 is een landschapsplan opgesteld. In dat plan is aangegeven welke inrichtingsmaatregelen worden genomen en op welke manier de landschappelijke inpassing wordt vormgegeven. Ingevolge artikel 16 van het Tracébesluit A2 maken de inpassingsmaatregelen integraal deel uit van het Tracébesluit voorzover deze betrekking hebben op gronden die liggen binnen de bestemming verkeersdoeleinden van het Tracébesluit. 2.6.1.    Voorzover appellanten zich niet kunnen verenigen met de wijze van landschappelijke inpassing zoals deze is neergelegd in het landschapsplan, overweegt de Afdeling dat het landschapsplan als onderdeel van het Tracébesluit A2 reeds aan de orde is gekomen in de mede door appellanten ingestelde beroepsprocedure tegen dat besluit. Bij uitspraak van 7 november 2001, no. 200001474/1, heeft de Afdeling onder meer het beroep van appellanten ongegrond verklaard. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen ruimte om de landschappelijke inpassing zoals neergelegd in het landschapsplan in het kader van de bestemmingsplanprocedure opnieuw ter discussie te stellen. 2.6.2.    Blijkens de kaart en de voorschriften kent het plan uitsluitend de bestemming “Infrastructurele doeleinden”. Ingevolge artikel 3, eerste lid, zijn de met die bestemming aangegeven gronden bestemd voor onder meer groenvoorzieningen. Hieruit volgt dat de inpassingsmaatregelen uit het landschapsplan die zijn opgenomen binnen de bestemming verkeersdoeleinden van het Tracébesluit A2, op basis van het bestemmingsplan kunnen worden uitgevoerd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plan niet in strijd is met het Tracébesluit A2. Noch het Tracébesluit A2, noch enig wettelijk voorschrift bepaalt dat voorafgaand aan of gelijktijdig met het bestemmingsplan een inrichtings- en beplantingsplan moet worden vastgesteld. Verweerder heeft zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet op overige provinciale en gemeentelijke landschapsplannen behoefde te worden afgestemd. 2.7.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft de landschappelijke inpassing van de A2 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Bindels Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004 177-400.