
Jurisprudentie
AQ5764
Datum uitspraak2004-07-28
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307451/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307451/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 februari 2003 heeft de gemeenteraad van Doetinchem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 februari 2003, het bestemmingsplan "Hamburgerbroek 2000, Fase 2" vastgesteld.
Uitspraak
200307451/1.
Datum uitspraak: 28 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2003 heeft de gemeenteraad van Doetinchem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 februari 2003, het bestemmingsplan "Hamburgerbroek 2000, Fase 2" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 september 2003, no. RE2003.19156, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Papierfabriek Doetinchem B.V.” (hierna: de papierfabriek). Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door J. Keukenkamp, wethouder van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar de gemeenteraad van Doetinchem, vertegenwoordigd door F. Koiter, ambtenaar van de gemeente, en de papierfabriek, vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plangebied wordt begrensd door het historisch stadscentrum, de Oude IJssel, de Terborgseweg en het stationsgebied van Doetinchem.
De gemeenteraad heeft in het plan aan deze gronden bestemmingen toegekend overeenkomstig het bestaande gebruik. In artikel 17, eerste lid, onder f, van de planvoorschriften is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft om de bestemmingen binnen de op de plankaart aangegeven “grens wijzigingsbevoegdheid” te wijzigen in “Uit te werken Woondoeleinden -UW-”. De “grens wijzigingsbevoegdheid” omvat vrijwel het gehele plangebied. Met de wijzigingsbevoegdheid wil de gemeenteraad ter plaatse de omzetting mogelijk maken van een negentiende-eeuws bedrijventerrein in een woongebied met een hoogwaardige invulling voor wonen, verblijven en werken. Hierdoor kan het aanzien van de entree van Doetinchem volgens de gemeenteraad worden vergroot.
2.3. Verweerder heeft het plan in strijd geacht met de artikelen 9 en 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 en heeft daaraan goedkeuring onthouden. Volgens hem is de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende gewaarborgd. Verweerder voert hiertoe aan dat de gewenste omzetting vooralsnog een exploitatietekort van € 11.000.000,- kent.
2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plan. Hij is van mening dat het ontbreken van een deel van de benodigde financiën voor de - met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk te maken - omzetting, niet automatisch met zich brengt dat het plan financieel onuitvoerbaar is. Appellant wijst er op dat er met diverse partijen onderhandelingen gaande zijn over financiële bijdragen voor de gewenste ontwikkeling. Tevens beschikt de gemeente volgens hem over voldoende reserves om een toekomstig tekort te kunnen dekken.
2.5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro) verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ordening van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Bij de planvoorbereiding heeft dit onderzoek, blijkens het tweede lid, van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan. Blijkens de Nota van toelichting op dit besluit betreft het daarbij in het bijzonder onder meer de financiële uitvoerbaarheid. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp daarvoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 9 bedoelde onderzoek voorzover dit onderzoek het in het plan begrepen gebied betreft. In artikel 11, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: de wet) is - voorzover hier van belang - bepaald dat het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid kan mede een uitwerkingsplicht inhouden. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de besluiten van het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in het eerste lid de goedkeuring behoeven van het college van gedeputeerde staten.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro gaan een besluit, bedoeld in artikel 11, tweede lid van de wet, alsmede een ontwerp daarvoor, vergezeld van een toelichting, waarin is neergelegd de aan het besluit ten grondslag liggende gedachten en, in voorkomend geval, de uitkomsten van nader, het in het besluit begrepen gebied betreffend, onderzoek als bedoeld in artikel 9.
2.5.1. Het plangebied is thans voornamelijk in gebruik als bedrijventerrein. Een groot deel van dit terrein wordt ingenomen door de papierfabriek. Blijkens de plantoelichting zijn geen gemeentelijke investeringen benodigd voor het bestemmen overeenkomstig het bestaande gebruik. Het gemeentebestuur heeft de eerste financiële bijdragen voor de gewenste ontwikkeling toegezegd gekregen, aldus de plantoelichting. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat er onderhandelingen gaande zijn om de ontwikkeling financieel sluitend te krijgen. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet inzichtelijk gemaakt waarom reeds voordat het college van burgemeester en wethouders toepassing heeft gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid volledige financiële zekerheid moet bestaan omtrent de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan met uitwerkingsplicht. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat, gelet op artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro, in voorkomend geval de uitkomsten van nader onderzoek omtrent de financiële uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan, eerst bij een besluit bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet, alsmede een ontwerp daarvoor aanwezig behoeven te zijn.
2.5.2. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 16 september 2003, no. RE2003.19156;
III. gelast dat de provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004
12-466.