
Jurisprudentie
AQ5747
Datum uitspraak2004-07-22
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404957/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404957/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 11 mei 2004 heeft verweerder aan verzoekster een aantal lasten onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd met betrekking tot de inrichting van verzoekster op het adres [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200404957/1.
Datum uitspraak: 22 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster] gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2004 heeft verweerder aan verzoekster een aantal lasten onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd met betrekking tot de inrichting van verzoekster op het adres [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 11 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juli 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door T.H. van Donge, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Voor de inrichting is bij besluit van 27 maart 1987 krachtens de Hinderwet een vergunning verleend. Bij het bestreden besluit zijn onder meer lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van de voorschriften 9.1 en 11.1, verbonden aan deze vergunning.
In voorschrift 9.1 is, kort weergegeven, bepaald dat gasflessen niet anders dan op de daartoe op de tekening aangegeven plaats mogen worden bewaard.
In voorschrift 11.1 is, kort weergegeven, bepaald dat tankauto’s uitsluitend op de daarvoor op de tekening aangegeven plaatsen mogen zijn opgesteld.
De dwangsommen zijn vastgesteld op € 500,00 per keer dat, na één maand na de datum van het bestreden besluit, een overtreding van de voorschriften plaatsvindt.
2.2. Verzoekster wenst dat het bestreden besluit wordt geschorst voorzover dwangsommen worden verbeurd indien zij gasflessen onder een luifel opslaat en indien zij tankauto’s op het achterterrein stalt. In dat verband betoogt verzoekster dat de desbetreffende gasflessen nieuw en leeg zijn. Verder stelt zij dat de binnen de inrichting gestalde tankwagens leeg zijn en dat de tanks uitsluitend niet gereinigd zijn indien deze zijn gebruikt voor het vervoeren van niet-gevaarlijke stoffen.
Gelet op het onschuldige karakter van deze opslag respectievelijk stalling, die volgens verzoekster zal worden geregeld in een nog voor de inrichting te verlenen milieuvergunning, verzoekt zij om het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de voorschriften 9.1 en 11.1, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Gebleken is dat een aanvraag om een nieuwe milieuvergunning voor de inrichting in voorbereiding is. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was echter nog geen definitieve aanvraag ingediend. Mede gezien het verhandelde ter zitting concludeert de Voorzitter dat thans nog niet vaststaat dat vergunning zal (kunnen) worden verleend voor de door verzoekster gewenste wijze van stalling van tankauto’s. Er is nog geen voldoende concreet uitzicht op legalisatie. Ook overigens zijn er wat betreft de stalling van tankauto’s naar het oordeel van de Voorzitter geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan van verweerder zou mogen worden gevergd om van handhavend optreden af te zien. In zoverre ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Ter zitting is gebleken dat de in het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening bedoelde gasflessen in opdracht van verzoekster zijn gefabriceerd. Deze worden leeg, nog in verpakking, op pallets opgeslagen totdat zij worden gevuld met gas of met andere stoffen, zoals PUR-schuim. Het is niet aannemelijk dat deze opslag significante nadelige gevolg voor het milieu veroorzaakt, terwijl de opslag van de flessen op een andere locatie tot een aanzienlijke bemoeilijking van de bedrijfsvoering van verzoekster leidt. Onder de omstandigheden van dit geval acht de Voorzitter handhavend optreden met betrekking tot de opslag van de nog ongebruikte gasflessen zodanig onevenredig ten opzichte van de daarmee te dienen belangen, dat daarvan had dienen te worden afgezien.
2.6. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer van 11 mei 2004, voorzover de last tot naleving van voorschrift 9.1 mede ziet op de opslag van verpakte, nog ongebruikte, gasflessen;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. gelast dat de gemeente Haarlemmermeer aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2004
262.