Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5746

Datum uitspraak2004-07-22
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404907/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 4 mei 2004 heeft verweerder een door [partij] gedane melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer met betrekking tot de verandering van een inrichting op het adres [locatie] te Sint-Oedenrode geaccepteerd.


Uitspraak

200404907/1. Datum uitspraak: 22 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te Sint-Oedenrode, en het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 4 mei 2004 heeft verweerder een door [partij] gedane melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer met betrekking tot de verandering van een inrichting op het adres [locatie] te Sint-Oedenrode geaccepteerd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij brief van 15 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juli 2004, waar [een van de verzoekers] en verweerder, vertegenwoordigd door C.M.H. van den Boogaard, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Voor de inrichting is bij besluit van 19 november 1991 krachtens de Hinderwet een vergunning verleend. Ingevolge deze vergunning mag in de inrichting uitsluitend in water opgelost Superwolmanzout-Co worden gebruikt voor het impregneren van hout. De melding houdt in dat in plaats van Superwolmanzout-Co het middel Tanalith E 3485 (hierna: Tanalith) zal worden toegepast. 2.2.    In artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat een voor een inrichting verleende vergunning tevens geldt voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder voorwaarde dat: a) deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend; b) het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en c) het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25. 2.3.    Verzoekers voeren onder meer aan dat niet tijdig een besluit is genomen op een aanvraag om een milieuvergunning voor de inrichting, dat het Superwolmanzout als gevaarlijk afval uit de inrichting moet worden afgevoerd, dat op het etiket van Tanalith niet alle daarin verwerkte stoffen zijn genoemd (dit mede ter ontduiking van richtlijn 2003/53/EG), dat uit de Arbeidsomstandighedenwet 1998 een aantal verplichtingen voortvloeien, en dat het gebruik van koperhoudende verduurzamingmiddelen geen milieuvriendelijke verbetering is. Ter zitting hebben zij verder naar voren gebracht dat een aantal bouwwerken zonder bouwvergunning is gerealiseerd.    Al deze argumenten hebben geen betrekking op de vraag of de gemelde verandering, en de beslissing van verweerder omtrent de acceptatie van de melding, voldoet aan (de criteria van) artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Deze argumenten geven reeds daarom geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.4.    Verzoekers voeren verder, kort weergegeven, aan dat bij het buiten opslaan van verduurzaamd hout dat nog warm is als gevolg van het impregneerproces, een emissie naar de lucht van gevaarlijke stoffen zal plaatsvinden. In dit verband hebben verzoekers gewezen op de lage vlampunten van een aantal in Tanalith voorkomende stoffen: 85 °C (Monoethanolamine), 141 °C (Nonylfenol) en 118 °C (2 Ethylhexaanzuur). 2.5.    Een melding mag niet worden geaccepteerd indien de gemelde verandering leidt tot andere nadelige gevolgen voor het milieu dan die ingevolge de vergunning mogen worden veroorzaakt.    De Voorzitter gaat ervan uit dat bij het buiten opslaan van het hout na voltooiing van het impregneerproces enige emissie van de bestanddelen van het impregneermiddel naar de lucht zal plaatsvinden. Derhalve moet worden aangenomen dat het gebruik van Tanalith waarop de melding betrekking heeft leidt tot andere emissies – en daarmee tot andere nadelige gevolgen voor het milieu – dan het ingevolge de vergunning toegestane gebruik van Superwolmanzout-Co. Dat de emissies wellicht zeer gering van omvang zijn, maakt dat niet anders.    Gelet op het voorgaande concludeert de Voorzitter dat verweerder de melding in strijd met artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer heeft geaccepteerd. Hij ziet daarin aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.6.     Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De door verzoekers opgegeven kosten van door [een van de verzoekers] (verbonden aan dan wel werkzaam bij “Ecologisch Kenniscentrum B.V.”) verleende rechtsbijstand komen niet voor vergoeding in aanmerking. Er is geen sprake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, reeds omdat [een van de verzoekers] geen derde, maar één van de verzoekers is. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode van 4 mei 2004; II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 44,90; het bedrag dient door de gemeente Sint-Oedenrode te worden betaald aan verzoekers; III.    gelast dat de gemeente Sint-Oedenrode aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Oudenaller Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2004 262.