Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5740

Datum uitspraak2004-07-28
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400193/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerssen (hierna: het college) voor zover voor dit geschil van belang, een parkeerverbod ingesteld in de [locatie a] te [plaats], voor het weggedeelte tussen huisnummer [?] en de [locatie b], door middel van het aanbrengen van een gele onderbroken streep en het verwijderen van de ter plaatse aangegeven parkeervakken voor lang parkeren, een en ander zoals aangegeven in rood op de bij het besluit behorende kaart.


Uitspraak

200400193/1. Datum uitspraak:28 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot 1 en 2], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 december 2003 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Meerssen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 26 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerssen (hierna: het college) voor zover voor dit geschil van belang, een parkeerverbod ingesteld in de [locatie a] te [plaats], voor het weggedeelte tussen huisnummer […] en de [locatie b], door middel van het aanbrengen van een gele onderbroken streep en het verwijderen van de ter plaatse aangegeven parkeervakken voor lang parkeren, een en ander zoals aangegeven in rood op de bij het besluit behorende kaart. Bij besluit van 17 maart 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 20 februari 2004 heeft het college van memorie gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2004, waar appellanten vertegenwoordigd door mr. Ph.W.A.M. van Roy, advocaat te Beek, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Rothkranz, advocaat te Maastricht en C.H.J. Fiddelers, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    In geschil is het gehandhaafde besluit tot het instellen van een parkeerverbod - onder gelijktijdige opheffing van drie parkeervakken - in de [locatie a] te [plaats], op het weggedeelte tussen huisnummer […] en de hoek met de [locatie b], tegenover de zijgevel van het winkelpand annex postagentschap van appellanten. Het besluit is voortgevloeid uit de gebleken verkeersonveilige situatie ter plaatse. 2.2.    Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd komt neer op een herhaling van de argumenten die zij bij de rechtbank hebben aangevoerd. De Afdeling onderschrijft het ter zake door de rechtbank gegeven oordeel. Gelet op de in een aangelegenheid als deze geldende toetsingsmaatstaf welke ook door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven, kan niet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid doorslaggevende betekenis heeft kunnen toekennen aan de verkeersbelangen boven de belangen van appellanten bij het behoud van de parkeervakken. Niet ten onrechte is daarbij gewicht toegekend aan het gegeven dat in de onmiddellijke nabijheid van de winkel van appellanten parkeermogelijkheden aanwezig zijn. 2.3.    De grief van appellanten dat zij niet zijn betrokken bij de voorbereiding van het besluit van 26 november 2002 slaagt niet.    Vaststaat dat de bewoners van de buurt waarin onder meer de [locaties] zijn gelegen, al dan niet in groepsverband met de Werkgroep Vliegenstraat hebben deelgenomen aan de gesprekken met het college, waartoe zij en appellanten zijn uitgenodigd. Het enkele gegeven dat verzuimd is een gespreksverslag toe te zenden kan niet tot een ander oordeel leiden, met name niet omdat uit de gesprekken blijkt dat met appellanten besprekingen zijn gevoerd, ook vervolgbesprekingen - na de indiening van het bezwaarschrift - met ambtenaren die met de behandeling van deze aangelegenheid belast waren. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink    w.g. De Koning Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004 221.