Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5725

Datum uitspraak2004-07-21
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404082/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 13 mei 2004, kenmerk NL 110179, heeft verweerder op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om 750.000 kg aluminiumhydroxide filterkoek uit te voeren naar Duitsland.


Uitspraak

200404082/1. Datum uitspraak: 21 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Vishay BCcomponents B.V.", gevestigd te Zwolle, verzoekster, en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 13 mei 2004, kenmerk NL 110179, heeft verweerder op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om 750.000 kg aluminiumhydroxide filterkoek uit te voeren naar Duitsland. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 15 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Appellant heeft zijn verzoek aangevuld bij brief van 28 mei 2004. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juli 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. T. Elferink en ing. M. van Zijtveld, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen en drs. S.A.N. Geerling, ambtenaren van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Verzoekster heeft kennisgeving gedaan voornemens te zijn in de periode van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005 750.000 kg aluminiumhydroxide filterkoek over te brengen naar Aufbereitungszentrum Hafen Victor GmbH te Duitsland. De verwerkingswijze van deze afvalstoffen is op het kennisgevingsfomulier met kenmerk NL 110179 aangemerkt als een handeling van nuttige toepassing als bedoeld in de bij de Richtlijn 75/442/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG, (hierna te noemen: de Richtlijn) behorende bijlage IIB, categorie R12 ‘uitwisseling van afvalstoffen voor een van de onder R1 tot en met R11 genoemde behandelingen’. 2.2.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kennisgeving ontoereikend en onvolledig is, omdat volgens hem uit het kennisgevingsdossier niet kan worden afgeleid welke verwerking de op het kennisgevingsformulier aangegeven afvalstoffen ondergaan. Derhalve kan niet worden bepaald of de afvalstoffen nuttig zullen worden toegepast dan wel zullen worden verwijderd, aldus verweerder. Ook uit de door verzoekster overgelegde aanvullende informatie valt volgens verweerder niet op te maken op welke wijze de afvalstoffen zullen worden toegepast. 2.3.    Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij is van mening dat alle voor de beoordeling van de voorgenomen overbrenging benodigde informatie aan verweerder is toegezonden. Voorts betoogt zij dat dit tijdig is gebeurd. 2.4.    Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Verordening vult de kennisgever in het kader van zijn kennisgeving het begeleidende document volledig in en verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteiten aanvullende informatie en documentatie.    Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de Verordening verstrekt de kennisgever op het begeleidende document in het bijzonder informatie over: - de oorsprong, samenstelling en hoeveelheid van de voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen alsmede de identiteit van de producent bij afvalstoffen van uiteenlopende oorsprong en gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen alsmede, indien bekend, de identiteit van de oorspronkelijke producenten; - de getroffen regelingen inzake de te volgen route en inzake verzekering tegen schade van derden; - de te treffen maatregelen om de vervoersveiligheid te waarborgen en met name de inachtneming door de vervoerder van de voorwaarden die door de betrokken Lid-Staten aan de uitoefening van deze vervoersactiviteit zijn gesteld; - de identiteit van de ontvanger van de afvalstoffen, de plaats van het centrum voor nuttige toepassing en type en duur van de bedrijfsvergunning. Het centrum moet technisch geschikt zijn voor de nuttige toepassing van de betrokken afvalstoffen onder omstandigheden die geen gevaar opleveren voor de volksgezondheid of het milieu; - de handelingen op het gebied van nuttige toepassing zoals vermeld in bijlage II B van Richtlijn 75/442/EEG; - de beoogde methode van verwijdering van de na recycling resterende afvalstoffen; - de hoeveelheid gerecycleerd materiaal in verhouding tot de resterende afvalstoffen; - de geschatte waarde van het gerecycleerde materiaal.    Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Verordening, voorzover hier van belang, beschikken de bevoegde autoriteiten van bestemming, verzending en doorvoer na verzending van de ontvangstbevestiging over een termijn van 30 dagen om bezwaar te maken tegen de overbrenging. Een bezwaar moet zijn gebaseerd op het vierde lid. Elk bezwaar moet binnen de termijn van 30 dagen schriftelijk aan de kennisgever en aan de andere betrokken bevoegde autoriteit worden toegezonden. De betrokken autoriteiten kunnen besluiten binnen een termijn van minder dan 30 dagen schriftelijke toestemming te geven. 2.5.    Om te kunnen beoordelen of sprake is van overbrenging van afvalstoffen voor nuttige toepassing, dient verzoekster in ieder geval de in artikel 6, vijfde lid, van de Verordening genoemde informatie te verstrekken.     Vaststaat dat verweerder gedurende de in artikel 7, tweede lid, van de Verordening genoemde termijn van 30 dagen om aanvulling van gegevens heeft verzocht. Verzoekster heeft deze informatie op 16 april 2004 verstrekt. Uit deze informatie kan blijkens de stukken niet worden afgeleid of de onderhavige afvalstoffen in Duitsland nuttig zullen worden toegepast dan wel zullen worden verwijderd, zodat verweerder terecht binnen de hiervoor genoemde termijn van 30 dagen bezwaar heeft gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging. Dat verzoekster eerst na het nemen van het bestreden besluit de door verweerder gewenste informatie heeft verstrekt, maakt het vorenstaande niet anders. Ter zitting heeft verweerder niettemin betoogd dat het niet onaannemelijk is dat op basis van deze informatie alsnog toestemming wordt verleend voor de gevraagde overbrenging van afvalstoffen.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de Duitse autoriteit geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beoogde overbrenging van afvalstoffen. Verweerder heeft ter zitting evenwel betoogd dat de toestemming van de Duitse autoriteit is gebaseerd op een kennisgevingsformulier met nummer NL 110176. Volgens verzoekster heeft dit formulier betrekking op dezelfde overbrenging als waarvoor melding in de procedure met nummer NL 110179 is gedaan. Beide formulieren zijn volgens verzoekster gelijkluidend. Voorts wijst zij erop dat de Duitse autoriteit in zijn besluit heeft bepaald dat het formulier met nummer NL 110176 het formulier met nummer NL 110179 vervangt. Wat hier ook van zij, de Voorzitter overweegt dat in vak 7 van het kennisgevingsformulier met nummer NL 110176 een andere vervoerder is vermeld dan in het formulier met nummer NL 110179. Voorts is in vak 16 van het formulier met nummer NL 110179 een OESO-nummer vermeld dat in formulier NL 110176 ontbreekt. Gezien deze verschillen tussen beide kennisgevingsformulieren staat het voor de Voorzitter niet zonder meer vast dat deze betrekking hebben op dezelfde voorgenomen overbrenging van afvalstoffen. 2.6.    Het bovenstaande brengt met zich dat de Voorzitter aanleiding ziet het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Montagne Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004 374.