Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5723

Datum uitspraak2004-07-28
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400031/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) onder verlening van binnenplanse vrijstelling aan de Gemeente Amstelveen (sector Stadsbeheer) bouwvergunning verleend voor de bouw van een verkeersbrug op de locatie Olympiadelaan/Oostelijk halfrond te Amstelveen, kadastrale aanduiding sectie I 6394 (hierna: de verkeersbrug).


Uitspraak

200400031/1. Datum uitspraak: 28 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Amstelveen, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter Amsterdam van 20 november 2003 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) onder verlening van binnenplanse vrijstelling aan de Gemeente Amstelveen (sector Stadsbeheer) bouwvergunning verleend voor de bouw van een verkeersbrug op de locatie Olympiadelaan/Oostelijk halfrond te Amstelveen, kadastrale aanduiding sectie I 6394 (hierna: de verkeersbrug). Bij ongedateerd op 2 oktober 2003 aan appellant gezonden besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 november 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.G.M. van der Kroft, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Onderdoorgangen Rijksweg A3’ rust op het perceel waar de verkeersbrug is voorzien de bestemming ‘plantsoen’. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften mogen de gronden met deze bestemming slechts worden gebruikt voor het aanleggen van plantsoen. De bouw van de verkeersbrug verdraagt zich niet met dit voorschrift. Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te geven van de aan dit artikel voorafgaande artikelen voor het oprichten van bouwwerken, die geen gebouwen zijn, mits het daaromtrent in de bouwverordening bepaalde in acht wordt genomen. 2.2.    De rechtbank heeft vooropgesteld dat het college bij gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid als genoemd in artikel 6 van de planvoorschriften beleidsvrijheid toekomt en gelet op hetgeen hierna wordt overwogen terecht geoordeeld dat niet staande kan worden gehouden dat het college na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 6 van de planvoorschriften ten behoeve van de bouw van de verkeersbrug. 2.2.1.    Het standpunt van appellant dat alvorens de vrijstelling kon worden verleend sprake diende te zijn van een definitief goedkeuringsbesluit omtrent de wijziging van de route van de buslijn ter plaatse, wordt niet gevolgd. De noodzaak van de bouw van de verkeersbrug is niet alleen ingegeven door de wijziging van deze route. Bovendien waren er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voldoende aanknopingspunten voor de verwachting dat het goedkeuringsbesluit op korte termijn zou worden genomen, hetgeen inmiddels ook is geschied. De Afdeling merkt in dit verband nog op dat in  deze procedure uitsluitend ter discussie staat de bouw van de verkeersbrug en niet de besluitvorming die betrekking heeft op de wijziging van de busroute. 2.2.2.    Appellant heeft zijn betoog dat ten gevolge van de verkeersbrug een verkeersonveilige situatie zal ontstaan op de Olympiadeweg niet onderbouwd met stukken. Het standpunt van het college dat door het aanbrengen van verkeerssluizen deze weg alleen toegankelijk zal zijn voor de bus en voor de hulpdiensten hetgeen de verkeersveiligheid ten goede komt, acht de Afdeling bovendien niet onaannemelijk. 2.2.3.    Het betoog van appellant dat het college misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid, omdat het college met zijn beslissing een snelle verbinding van Amstelveen naar Amsterdam zou beogen, hetgeen een ander doel is dan in het bestreden besluit is aangegeven, is niet nader onderbouwd. Ook overigens zijn daarvoor in de stukken noch anderszins aanknopingspunten te vinden, zodat ook dit faalt. 2.2.4.    Het betoog van appellant ten slotte dat het college niet tot het verlenen van een (binnenplanse) vrijstelling had mogen overgaan alvorens het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan ‘Bankras Kostverloren’ was vastgesteld, faalt eveneens. Het college heeft met het verlenen van de vrijstelling niet geanticipeerd op dit plan, maar gebruik gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid die het thans ter plaatste geldende bestemmingsplan biedt. Bij gebruikmaking van die binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid op grond van de voorschriften van het bestemmingsplan ‘Onderdoorgangen Rijksweg A3’ geldt niet het vereiste, dat een ander bestemmingsplan reeds is vastgesteld. 2.3.    De conclusie is dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat. w.g. Polak    w.g. Ouwehand Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004 224.