Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5454

Datum uitspraak2004-06-29
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2016 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoogte van de toegekende WAO-uitkering. Zijn de medische beperkingen van betrokkene onvoldoende zwaar ingeschat?


Uitspraak

02/2016 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 31 augustus 2000 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 10 mei 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 40% (lees: 45%). Het daartegen gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit op bezwaar van 6 februari 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 21 februari 2002, reg. nr. SBR 01/372, het beroep tegen het besluit van 6 februari 2001 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Namens appellant is mr. M. Huisman, advocaat te Amersfoort, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 18 mei 2004, waar appellant, zoals aangekondigd, niet is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Appellant heeft op 12 mei 1999 zijn werkzaamheden als productiemedewerker wegens rechterschouderklachten gestaakt. Na een werkhervatting viel hij uit met acute rugklachten. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt ten grondslag dat appellant weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies van samensteller, printplatenmonteur en winkelbediende textielreiniging. Vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie genoemde functies met de hoogste lonen met het voor appellant geldende maatman-inkomen resulteert volgens gedaagde in een verlies aan verdiencapaciteit van 42,3%. In hoger beroep is namens appellant naar voren gebracht dat zijn medische beperkingen onvoldoende zwaar zijn ingeschat. Er is volgens appellant sprake van ernstige klachten aan schouders, rug, knieën en ellebogen. Hij heeft er op gewezen dat drie lage tussen-wervels in de rug “lek” zijn. Appellant heeft aangekondigd medische gegevens afkomstig van P.A.L. Blokzeijl, orthopedisch chirurg, over te leggen. Voorts is appellant van mening dat de hem voorgehouden functies zijn belastbaarheid overschrijden. Zo is bijvoorbeeld geen rekening gehouden met zijn zeepallergie. Daarnaast is appellant van mening dat nu de bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat de functie van samensteller niet passend is, ten onrechte deze functie na arbeids-kundige heroverweging hem wederom is voorgehouden. Verder is appellant van mening dat het opleidingsniveau van de functies te hoog is en dat er bij de functiebepaling onvoldoende rekening gehouden is met het feit dat hij moeite heeft met de Nederlandse taal. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. De primaire verzekeringsarts P.K. Klein-Obbink heeft blijkens zijn rapport van 23 februari 2000 een anamnese afgenomen en appellant lichamelijk onderzocht. Tevens heeft hij informatie opgevraagd bij dr. P.A.L. Blokzeijl, de orthopedisch chirurg door wie appellant is behandeld. Deze specialist heeft informatie toegezonden en in zijn brief van 10 april 2000 geschreven dat sprake is van een bulging van discus 4-5 met aanwezigheid van een discopathie L3-L4 en L4-L5. Er is geen sprake van een HNP of kanaalstenose. De verzekeringsarts acht appellant aangewezen op werkzaamheden die niet nek- en rugbelastend zijn. De bezwaarverzekeringsarts Kupecz-Mogendorff heeft in het rapport van 2 januari 2001 deze bevindingen bevestigd, maar acht de functie van samensteller (fb-code 8463, functienummer 3483-0012-002) niet passend vanwege het te lange zitten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens blijkens zijn rapport van 30 januari 2001, mede ondertekend door de bezwaarverzekeringsarts, twee andere functies van samensteller (fb-code 8463, met de functienummers 3485-0048-010/ 011) geselecteerd. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht heeft de Raad niet geleid tot twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij heeft de Raad mee laten wegen dat appellant geen medische gegevens naar voren heeft gebracht die een ander licht werpen op zijn medische situatie. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende. De Raad is van oordeel dat de appellant de voorgehouden functies na arbeidskundige heroverweging, waarbij de functie van samensteller van hang-/sluitwerk en fiets-accessoires (fb-code 8463, functienummer 3483-0012-002) is vervangen door de evengenoemde functies van samensteller, als passend voor appellant zijn aan te merken. Naar aanleiding van hetgeen appellant naar voren heeft gebracht over de hem wederom voorgehouden functie van samensteller overweegt de Raad dat het om een andere functie binnen dezelfde functiebestandscode gaat, waarbij rekening is gehouden met de beperkingen van appellant bij het zitten. Uit de verwoording functiebelasting blijkt immers dat het werk in deze functie ook staande uitgevoerd kan worden. Voorts overweegt de Raad dat indien de functie van winkelbediende zou moeten vervallen wegens de allergie voor zeep, de functie van bestelwagenchauffeur daarvoor in de plaats aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd. Dit zou niet leiden tot wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse. Wat betreft de door appellant naar voren gebrachte bezwaren tegen de aan de voorgehouden functies verbonden opleidingseisen, overweegt de Raad dat blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige D. Klazema van 30 januari 2001, de functies printplatenmonteur en winkeldbediende een VBO-opleidingsniveau vereisen. De Raad is met gedaagde van oordeel dat appellant gezien zijn werkervaring van ruim tien jaar en zijn opleiding (zes jaar LTS), geacht kan worden over een VBO-niveau te beschikken. Appellant heeft weliswaar geen LTS-diploma, maar de bij de functies gestelde niveau-eisen moeten, zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld zijn uitspraak van 18 december 1998, gepubliceerd in RSV 1999/81, niet worden opgevat als strikte diploma-eisen. Appellant heeft tevens naar voren gebracht dat hij moeite heeft met de Nederlandse taal. In het rapport van 30 januari 2001 is bezwaararbeidsdeskundige D. Klazema ingegaan op het gebruik van de Nederlandse taal in een aantal van de appellant voorgehouden functies. Bij de functie van printplatenmonteur wordt gewerkt met planningslijsten en fabricagevoorschriften, eventueel aangevuld met een mondelinge instructie, waarbij volgens de bezwaararbeidsdeskundige wegens de weinige variatie in de functie slechts beperkte kennis van de Nederlandse taal nodig is. De Raad acht dit plausibel. Bij de functie van winkelbediende textielreiniging wordt verwacht dat appellant reinigings-adviezen kan geven waartoe een korte interne opleiding wordt gegeven. Voor zover dit reeds problemen zou opleveren overweegt de Raad dat ook om die reden - nog afgezien van de hiervoor genoemde zeepallergie - de functie van bestelautochauffeur hiervoor in plaats aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd, hetgeen zoals eerder is opgemerkt niet zal leiden tot een wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse. In laatstgenoemde functie wordt basisonderwijs gevraagd en een rijbewijs B. Blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige W. Horstman van 21 juni 2000 voldoet appellant daaraan. De bezwaararbeidsdeskundige heeft er voorts op gewezen dat bij het uitzenden van diners nauwelijks sprake zal zijn van taalgebruik. De Raad acht dit eveneens plausibel en ziet, gezien de beperkte eisen die de voorgehouden functies aan het gebruik van de Nederlandse taal stellen, geen belemmering voor appellant om deze functies te vervullen. Dit geldt mede voor de functie van samensteller, waarbij blijkens de verkorte functieomschrijving wordt gewerkt met opdrachtbonnen en waarbij het gaat om eenvoudige productiematige werkzaamheden. De Raad wijst in dit verband tevens op zijn uitspraak van 18 januari 2001, gepubliceerd in USZ 2001/66. De Raad komt gezien al het voorgaande tot de slotsom dat gedaagde terecht een WAO-uitkering aan appellant heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschikt-heid van 35 tot 45%. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING Recht doende, Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schutttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2004. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) J.W. Engelhart. MR