Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5435

Datum uitspraak2004-07-08
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/723 AW e.a.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betrokkenen waren ingedeeld in de nieuwe salarisschaal aangeduid als "medisch specialist". Bestond aanspraak op de - hogere - schaal aangeduid als "academisch medisch specialist"?


Uitspraak

03/723 AW 03/886 t/m 03/888 AW 03/890 t/m 03/893 AW U I T S P R A A K in de gedingen tussen: 1. [appellant 1], wonende te [woonplaats], e.a. en de Raad van Bestuur van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN Namens appellanten is op bij aanvullende beroepschriften aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2002, nr. AW 02/164-NAV, onderscheidenlijk nrs. AW 02/503, 02/504, 02/505, 02/506, 02/507, 02/508, 02/535, 02/592, 02/672 en 02/704-NAV, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde zijn verweerschriften ingediend. De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 3 juni 2004, waar appellanten sub 1 en 2 in persoon zijn verschenen, bijgestaan door jhr. mr. A.B. van Kinschot, werkzaam bij de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband, onderscheidenlijk door mr. S. Pront-van Bommel, advocaat te Utrecht. De appellanten sub 3 tot en met 8 hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Pront-van Bommel, voornoemd. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Siemons, advocaat te Amsterdam, en door mr. F. de Bos, werkzaam bij het Academisch Ziekenhuis Rotterdam (AZR). II. MOTIVERING 1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Ten tijde hier van belang waren appellanten op basis van een tijdelijke aanstelling werkzaam als medisch specialist bij het AZR, hadden zij minder dan twee dienstjaren en waren zij ingedeeld in salarisschaal 12 of 13 (oud) als bedoeld in het Rechtspositie Reglement Academische Ziekenhuizen (RRAZ). 1.2. Op 7 april 1999 is tussen de Vereniging van Academische Ziekenhuizen enerzijds en de belangenorganisaties van artsen anderzijds het Onderhandelaarsakkoord Honorering Medisch Specialisten gesloten. Dit akkoord voorzag onder meer in de invoering van een nieuw stelsel van salarisschalen. Ter uitvoering van het Onderhandelaarsakkoord is het RRAZ per 1 juni 1999 gewijzigd. 1.3. Gedaagde heeft appellanten per 1 juni 1999 ingedeeld in de nieuwe salarisschaal aangeduid als "medisch specialist" (MS). Tegen deze besluiten hebben appellanten bezwaar gemaakt, stellende dat zij aanspraak kunnen maken op de - hogere - schaal aangeduid als "academisch medisch specialist" (AMS). Bij de bestreden besluiten heeft gedaagde, voorzover hier van belang, de bezwaren ongegrond verklaard. 1.4. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellanten ongegrond verklaard. 2. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd en uit de stukken naar voren is gekomen, overweegt de Raad als volgt. 2.1. Met betrekking tot de herinschaling van medisch specialisten per 1 juni 1999 is in artikel 109.6, tweede en derde lid, van het RRAZ het volgende bepaald: " 2. De herinschaling vindt plaats op basis van de volgende regels: a. Degene die nog geen 2 dienstjaren als geregistreerd medisch specialist heeft en niet in vaste dienst als staflid is aangesteld wordt ingeschaald in de schaal die in bijlage E wordt aangeduid als 'medisch specialist'. […] b. Degene die nog geen 2 dienstjaren als geregistreerd medisch specialist heeft maar wel in vaste dienst als staflid is aangesteld, wordt ingeschaald in de schaal die in bijlage E wordt aangeduid met 'academisch medisch specialist'. 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, onder a en b geldt dat a. degene die 2 of meer dienstjaren heeft en in schaal 12 of 13 van bijlage A bij dit besluit is ingedeeld, wordt ingeschaald in de schaal die in bijlage E wordt aangeduid met 'academisch medisch specialist'. b. degene die in schaal 14 of 15 […]." 2.2. Evenals de rechtbank, is de Raad van oordeel dat de specifieke situatie van appellanten in artikel 109.6 van het RRAZ duidelijk en ondubbelzinnig is geregeld. Het tweede lid, aanhef en onder a, brengt met zich dat appellanten moeten worden ingeschaald als MS. Het derde lid kan hieraan niet afdoen, aangezien dit uitsluitend ziet op degenen die - anders dan appellanten - twee of meer dienstjaren hebben dan wel waren ingedeeld in schaal 14 of hoger. 2.3. Appellanten stellen zich op het standpunt dat artikel 109.6 van het RRAZ ten onrechte afwijkt van - althans moet worden gelezen in samenhang met - het bepaalde in onderdeel c.3.1 van het Onderhandelaarsakkoord. 2.3.1. In onderdeel c.3.1 is het volgende bepaald: " Medisch specialisten die nog geen 2 dienstjaren als geregistreerd medisch specialist hebben, worden als volgt ingeschaald: a. als zij een vaste aanstelling hebben als staflid worden zij ingeschaald in de schaal die wordt aangeduid met 'academisch medisch specialist' b. als zij niet voldoen aan het bepaalde onder a, worden zij ingeschaald in de schaal die wordt aangeduid met 'medisch specialist'. […] Onverminderd het bepaalde in de vorige volzin, worden medisch specialisten die nu in RRAZ-schaal 12 of 13 zijn ingeschaald ingedeeld in de schaal welke wordt aangeduid met 'academisch medisch specialist'. Medisch specialisten die nu in RRAZ-schaal 14 of 15 […]." 2.3.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kunnen individuele ambtenaren, zoals appellanten, aan een onderhandelingsakkoord niet rechtstreeks rechtspositionele aanspraken ontlenen. Zij ontlenen dergelijke aanspraken aan de ter bepaling van hun rechtspositie gegeven algemeen verbindende voorschriften en in dat kader gegeven beleidsregels en voorts aan anderszins bevoegdelijk gedane toezeggingen (bijvoorbeeld CRvB 24 mei 2002, TAR 2003, 5). Het RRAZ is zo'n algemeen verbindend voorschrift. 2.3.3. Al aangenomen dat er plaats is voor toetsing van de - stellige en op zichzelf concludente - bewoordingen van artikel 109.6 van het RRAZ aan de tekst van het Onderhandelaarsakkoord, is de Raad van oordeel dat onderdeel c.3.1 van dit akkoord geenszins dwingt tot een andere uitkomst dan hierboven onder 2.2. is aangegeven. De Raad wil, met appellanten, aannemen dat het woord "onverminderd" in juridische teksten soms wordt gebruikt in de betekenis van: in afwijking van. Dit is dan echter tegengesteld aan de meest letterlijke interpretatie, die in het onderhavige geval met zich brengt dat hetgeen volgt (overzetting van schalen 12 en 13 naar AMS) slechts aan de orde komt indien hetgeen voorafgaat (de regeling voor specialisten met minder dan twee dienstjaren) niet van toepassing is. Niet kan worden staande gehouden dat deze meest letterlijke uitleg leidt tot een resultaat dat ongerijmd of anderszins onhoudbaar is. 2.4. Appellanten hebben een beroep gedaan op het Infobulletin Honoreringsregeling Medisch Specialisten nr. 05 van 22 december 1999. Hierin is gesteld dat is besloten in de fase van overzetting naar de nieuwe schalen het Onderhandelaarsakkoord uit te voeren, dat wil zeggen dat de RRAZ-schalen 12 en 13 worden overgezet naar de schaal aangeduid met de naam AMS. 2.4.1. Mede gelet op de aard van het Infobulletin, kan de Raad hierin niet een zodanig stellige toezegging lezen dat appellanten daaraan aanspraak zouden kunnen ontlenen op inschaling als AMS. Hetgeen in het Infobulletin is vermeld, is de hoofdregel: de schalen 12 en 13 gaan over naar AMS. Kennelijk werd het nodig gevonden deze hoofdregel nog eens te bevestigen, omdat inmiddels onduidelijkheid was gerezen omtrent de inhoud van hetgeen tussen werkgevers en werknemers was overeengekomen. Dat daarbij geen melding is gemaakt van de afwijkende regeling voor degenen met minder dan twee dienstjaren - zoals appellanten - rechtvaardigde op zichzelf nog niet de conclusie dat deze afwijkende regeling buiten toepassing zou worden gelaten. 2.5. De omstandigheid dat artikel 109.6 van het RRAZ door de besturen van andere academische ziekenhuizen wordt toegepast op de wijze zoals door appellanten voorgestaan kan, wat er overigens van zij, niet leiden tot het oordeel dat gedaagde eenzelfde gedragslijn had behoren te volgen. Gedaagde is een bestuursorgaan met een eigen beslissingsbevoegdheid. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat gedaagde bij de uitoefening van deze bevoegdheid is gebonden aan de uitleg die andere bestuurs-organen aan de regeling hebben gegeven. 2.6. Appellanten hebben voorts aangevoerd dat gedaagde ten onrechte onderscheid maakt tussen degenen met een vaste aanstelling en degenen die slechts tijdelijk waren aan-gesteld. In dat kader is naar voren gekomen dat gedaagde voor de toepassing van artikel 109.6 van het RRAZ degenen die tijdelijk op proef waren aangesteld heeft behandeld alsof zij waren aangesteld in vaste dienst. 2.6.1. De Raad is van oordeel dat de bestreden besluiten op dit punt de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel niet kunnen doorstaan. Niet valt immers in te zien dat gedaagde zich in dit concrete geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een relevant verschil bestaat tussen degenen die tijdelijk op proef zijn aangesteld en degenen die anderszins een tijdelijke aanstelling hebben. Dat eerstgenoemden bij gebleken geschiktheid kunnen rekenen op een vaste plaats in de staf, terwijl dit voor laatst-genoemden - onder wie appellanten - niet geldt, vormt geen objectieve rechtvaardiging voor het verschil in behandeling bij de overgang van het oude naar het nieuwe stelsel van salarisschalen. Meer in het bijzonder heeft gedaagde, ook ter zitting, de Raad er niet van kunnen overtuigen dat dit verschil in toekomstverwachting wordt weerspiegeld in een onderscheid naar positie, taken of verantwoordelijkheden bij de feitelijke uitoefening van de dienstbetrekking. 2.7. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraken, voorzover ten aanzien van appellanten gegeven, dienen te worden vernietigd, evenals de bestreden besluiten. 3. De Raad acht termen aanwezig om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van een bedrag groot € 644,- aan kosten wegens aan appellant sub 1 in eerste aanleg verleende rechtsbijstand en van een bedrag groot € 644,- aan kosten wegens aan appellant sub 1 in hoger beroep verleende rechtsbijstand, in totaal derhalve € 1.288,-; voorts tot vergoeding van een bedrag groot € 644,- aan kosten wegens aan appellanten sub 2 tot en met 8 in eerste aanleg verleende rechtsbijstand en van een bedrag groot € 644,- aan kosten wegens aan appellanten sub 2 tot en met 8 in hoger beroep verleende rechtsbijstand, in totaal derhalve € 1.288,-; alsmede tot vergoeding van een bedrag groot € 17,22 aan reiskosten van appellante sub 2 in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraken, voorzover aangevochten; Verklaart de beroepen van appellanten gegrond en vernietigt de bestreden besluiten; Bepaalt dat gedaagde nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant sub 1 tot een bedrag van € 1.288,-, in de proceskosten van appellanten sub 2 tot en met 8 gezamenlijk tot een bedrag van € 1.288,-, alsmede in de proceskosten van appellante sub 2 tot een bedrag van € 17,22, een en ander te betalen door het Academisch Ziekenhuis Rotterdam; Bepaalt dat het Academisch Ziekenhuis Rotterdam aan appellanten het door ieder van hen in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 274,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. R. Kooper en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2004. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) P.W.J. Hospel. HD 08.07