Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5362

Datum uitspraak2004-07-07
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/3006 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO. De aan de schatting voorgelegde functies.


Uitspraak

02/3006 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij brief van 18 juli 2000 heeft gedaagde appellant in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) (bestreden besluit). De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 25 april 2002 (reg.nr. AWB 00/4186 WAO) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Namens appellant heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, op in het aanvullend beroepschrift – met bijlagen – vermelde gronden hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Bij brief van 12 augustus 2002 is een rapport ingezonden van de arbeidsdeskundige M.R. Smit-Frieling te Naarden. Gedaagde heeft een verweerschrift ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van 10 december 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. De Roy van Zuydewijn als zijn raadsvrouwe, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. B.M. Kleijs, werkzaam bij het Uwv. De Raad heeft na de zitting het onderzoek heropend en gedaagde verzocht om een arbeidskundige reactie op het rapport van Smit-Frieling. Gedaagde heeft deze reactie bij brief van 19 februari 2004 ingezonden. Het geding is wederom behandeld ter zitting van 26 mei 2004, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. De Roy van Zuydewijn als zijn gemachtigde en waar gedaagde – zoals aangekondigd - niet is verschenen. II. MOTIVERING Appellant, geboren in 1943, is werkzaam geweest als schoonmaker. Hij is voor deze arbeid op 11 september 1997 uitgevallen wegens nek-, schouder-, arm- en handklachten. De verzekeringsarts R.G.J. van der Boom heeft blijkens zijn rapport van 6 juli 1998 appellant op 6 juli 1998 onderzocht. Tevens zijn inlichtingen ingewonnen bij de behandelende neuroloog H.K. van Walbeek. De verzekeringsarts concludeert dat sprake is van nekklachten en brachialgie rechts. Hij ziet reden voor matige nekbeperkingen en forse beperkingen in het gebruik van de rechter, dominante arm en hand. Appellant mag slechts zeer kortdurend bovenhands werken (en dan nog met de linkerarm), geen kracht zetten met de rechterhand (die dan gaat beven) en niet zeer frequent reiken. Voorts zijn er onder meer beperkingen aangegeven met betrekking tot zwaar tillen en sjouwen. Deze beperkingen zijn op een belastbaarheidsformulier vastgelegd. Met betrekking tot het gebruik van de nek is op het formulier aangetekend dat geen maximale of frequente nekbewegingen zijn toegestaan en dat de statische nekbelasting licht beperkt is. Appellant moet af en toe even de nek kunnen bewegen. De arbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes heeft gerapporteerd op 16 juli 1998. Hij vermeldt dat appellant in Turkije de basisschool heeft gevolgd en sinds 1976 als schoonmaker werkzaam is geweest. De arbeidsdeskundige heeft appellant, gezien de medische beperkingen, voor zijn eigen arbeid ongeschikt geacht. Hij heeft functies geselecteerd als: samensteller, monteur koffiezetters, wikkelaar (transformatoren), bloemist/verspener en coupeuse. Blijkens een verslag van 13 juli 1998 hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige overleg gevoerd over de overschrijdingen in de geselecteerde functies van de vastgelegde belastbaarheid en de functies geschikt bevonden voor appellant. Bij besluit van 5 mei 1999 is aan appellant meegedeeld dat hij op grond van het medisch-arbeidskundig onderzoek is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35% en vanaf 10 september 1998 dienovereenkomstig recht heeft op een WAO-uitkering. Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen het besluit van 5 mei 1999 ongegrond verklaard. In de beroepsprocedure tegen het bestreden besluit bij de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven naar aanleiding van de grieven van appellant tegen de medisch-arbeidskundige grondslag van de schatting op 10 juli 2001 uitvoerig gerapporteerd. De rechtbank heeft de neuroloog dr. G.K. van Wijngaarden te Amstelveen als deskundige verslag en advies laten uitbrengen. De deskundige heeft blijkens zijn rapport van 6 november 2001 appellant op 4 oktober 2001 onderzocht en de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Hij concludeert dat bij appellant sprake is van vrij aanzienlijke degeneratieve veranderingen in de cervicale wervelkolom met vernauwing van het foramen op het niveau C5-C6. Hij acht appellant verminderd geschikt voor nek, schoudergordel en rechterarm belastende arbeid. De deskundige verenigt zich met de door de verzekeringsarts Van der Boom vastgestelde belastbaarheid en acht appellant in staat de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft, mede gezien het rapport van de deskundige, het beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de vastgestelde belastbaarheid, gelet op het rapport van de deskundige, juist geacht kan worden. Naar zijn mening overschrijdt de belasting in de geselecteerde functies evenwel zijn belastbaarheid. Hij beroept zich daartoe op het rapport dat de arbeidsdeskundige Smit-Frieling op zijn verzoek heeft uitgebracht. Appellant heeft voorts herhaald dat voor de functie wikkelaar een opleiding op VBO-niveau vereist is. Appellant voldoet gezien zijn scholing en arbeidsverleden niet aan deze opleidingseis. Deze functie is ook daarom voor appellant niet geschikt. De bezwaararbeidsdeskundige L.J. de Vrijer heeft bij rapport van 18 februari 2004 op het rapport van Smit-Frieling gereageerd. De Raad overweegt als volgt. Hij stelt vast dat de door de verzekeringsarts Van der Boom vastgestelde belastbaarheid tussen partijen niet in geschil is. De Raad merkt voorts op dat hij zich kan verenigen met de stelling van appellant dat hij met zijn scholing en arbeidsverleden niet voldoet aan het voor de functie van wikkelaar vereiste opleidingsniveau op VBO-niveau. Deze functie dient daarom te vervallen. Centraal in dit geding staat vervolgens de vraag of de overige geselecteerde functies in overeenstemming zijn te achten met de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. De op verzoek van appellant rapporterende arbeidsdeskundige Smit-Frieling concludeert op medisch- arbeidskundige gronden dat elk van de geselecteerde functies ongeschikt is voor appellant. Deze arbeidsdeskundige merkt in de inleiding op haar rapport op dat zij, gezien de gedingstukken, uit zal gaan van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Zij stelt vervolgens dat appellant, gezien deze belastbaarheid, volledig beperkt is voor vibratiebelasting, duwen en trekken alsmede hand- en vingervaardigheid. De bezwaararbeidsdeskundige De Vrijer merkt in zijn reactie op het rapport van Smit-Frieling evenwel terecht op dat de verzekeringsarts appellant met betrekking tot hand- en vingervaardigheid uitsluitend beperkt heeft geacht ten aanzien van kracht zetten (met de rechterhand). Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts zijn er voorts alleen beperkingen met betrekking tot zwaar tillen en sjouwen. Smit-Frieling acht de functie van samensteller ongeschikt omdat de functie kracht zetten met de handen vereist en langdurig een beroep doet op hand- en vingervaardigheid. De verzekeringsdeskundige De Vrijer wijst er in zijn commentaar evenwel op dat blijkens de verwoording functiebelasting in de functie geen kracht zetten is vereist. Blijkens de vastgestelde belastbaarheid is appellant overigens niet beperkt ten aanzien van hand- en vingergebruik. Gewezen kan ook worden op de analyse van de geschiktheid van deze functie in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Greven van 10 juli 2001. De Raad concludeert dat er geen redenen zijn om de functie van samensteller ongeschikt te achten voor appellant. Bij de functie monteur koffiezetters stelt Smit-Frieling dat deze functie licht werk met betrekking tot onderdelen meebrengt, waarvoor hand- en vingervaardigheid vereist is. De Vrijer geeft ook hier de reactie dat appellant niet in algemene zin beperkt is ten aanzien van hand- en vingervaardigheid maar uitsluitend met betrekking tot het kracht zetten. Dit laatste is in de functie niet vereist. Gezien deze reactie en de analyse in het rapport van Greven ziet de Raad ook in dit geval geen reden de functie voor appellant ongeschikt te achten. De functie van wikkelaar dient, zoals opgemerkt, buiten beschouwing te blijven. Smit-Frieling acht de functie van coupeuse ongeschikt voor appellant omdat in die functie duwen en trekken voorkomt, terwijl appellant volledig beperkt is voor duwen en trekken. Voorts acht zij de functie ongeschikt ten gevolge van het afbreukrisico in verband met het gebruik van de nek alsmede wegens de vereiste hand- en vingervaardigheid. De Vrijer geeft als commentaar dat appellant met betrekking tot het gebruik van de nek alleen beperkt is ten aanzien van maximale en frequente bewegingen en licht beperkt ten aanzien van statische belasting. Overschrijding van deze beperkingen komt in de functie niet voor. Afbreukrisico is door de verzekeringsarts niet beperkt. Ook Greven wijst er in zijn rapport op dat de functie voldoende beweeglijkheid van de nek mogelijk maakt. Uit de verwoording functiebelasting blijkt dat er in de functie geen aanmerkelijke belasting is door duwen en trekken. Op dit punt stemt de functie derhalve overeen met de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. De Raad concludeert dat deze functie geschikt is te achten voor appellant. Met betrekking tot de functie van bloemist/verspener heeft Smit-Frieling geen concrete punten van kritiek vermeld. Gezien de gedingstukken kan deze functie voor appellant geschikt worden geacht. De eindconclusie van deze beschouwingen is dat de functies van samensteller, monteur koffiezetters, coupeuse, en bloemist/verspener aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd. Deze functies vertegenwoordigen voldoende arbeidsplaatsen. Het vervallen van de functie van wikkelaar heeft geen gevolgen voor de berekening van de restverdiencapaciteit. De schatting houdt derhalve stand. De Raad verenigt zich met betrekking tot de niet arbeidskundige grieven met de overwegingen van de rechtbank. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van gedaagde in proceskosten van appellant. III.BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. M.C. Bruning als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004. (get.) M.C. Bruning. (get.) J. Verrips. Gw