Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5344

Datum uitspraak2004-07-22
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 04/453
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval, gelet op het aanzienlijke verschil wat betreft urenomvang, geen sprake van een cyclisch arbeidspatroon. Weliswaar kan aan verweerder worden toegegeven dat voor het aannemen van een cyclisch arbeidspatroon de te vergelijken dienstverbanden niet exact gelijk hoeven te zijn, maar in onderhavige zaak kan niet staande worden gehouden dat de twee gewerkte perioden bij de werkgever eenduidig zijn en niet wezenlijk van elkaar verschillen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.


Uitspraak

Rechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr: WW 04/453 Inzake: [naam], wonende te [plaats], eiseres, tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv), districtskantoor Alkmaar, voorheen het Uwv Gak te Alkmaar, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Het besluit van verweerder van 24 februari 2004. 2. Zitting Datum: 17 juni 2004. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.L.J. Vereijken, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Roermond. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde mr. E.G. van Roest, werkzaam bij het Uwv te Alkmaar. 3. Ontstaan en loop van het geding Op 29 oktober 2003 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om met ingang van 1 november 2003 in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: de WW). Bij besluit van 18 november 2003 heeft verweerder geweigerd eiseres een WW-uitkering toe te kennen, aangezien er naar het oordeel van verweerder sprake is van een cyclisch arbeidspatroon en tot 7 april 2004 geen sprake is van werkloosheid in de zin van de WW nu eiseres geen arbeidsuren heeft verloren. Tegen deze beslissing heeft eiseres bij brief van 18 november 2003, door verweerder ontvangen op 19 november 2003, bezwaar gemaakt. Op 15 januari 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij brief van 30 januari 2004 is het bezwaar aangevuld. Bij besluit van 24 februari 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 8 maart 2004, bij de rechtbank ingekomen op 9 maart 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 7 april 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het geding ter zitting van 17 juni 2004 behandeld. 4. Motivering De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of het bestreden besluit van 24 februari 2004 in rechte stand kan houden. Voor de beantwoording van die vraag is het volgende van belang. Ingevolge artikel 4b, tweede lid, van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren van 18 december 1986, Stcrt. 1986, 248, zoals gerectificeerd in Stcrt. 1987, 45, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 april 2002, Stcrt. 2002, 84 (hierna: de Regeling) wordt onder cyclus verstaan de periode van maximaal 65 kalenderweken die wordt doorlopen tot het wisselende arbeidspatroon zich herhaalt. Blijkens de toelichting bij artikel 4b van de Regeling in Stcrt. 2000, nr. 240, hoeft het arbeidspatroon geen exacte herhaling te laten zien, doch de arbeidsperioden dienen wel eenduidig te zijn en niet wezenlijk te verschillen. Blijkens diezelfde toelichting dient de vaststelling van werkloosheid en de omvang daarvan in gevallen van een wisselend arbeidspatroon waarbij geen cyclus is te ontdekken te geschieden volgens de hoofdregel van artikel 16, tweede lid, van de WW. Met het oog op de uitvoering van artikel 4b van de Regeling heeft verweerder op 6 mei 2002 het Besluit interpretatie seizoenmatige arbeid (hierna: het Besluit), Stcrt. 2002, 100, vastgesteld. Blijkens dit Besluit en de daarbij behorende bijlage voert verweerder, voor zover hier van belang, het volgende beleid. “Uitgangspunt van de systematiek van de WW bij de vaststelling van werkloosheid en de omvang daarvan is de beoordeling per kalenderweek. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken wanneer toepassing van de beoordeling per kalenderweek tot onbedoelde en ongewenste effecten leidt. Om die reden zijn in artikel 4b van de Regeling bijzondere bepalingen getroffen voor het werken in cyclische arbeidspatronen. In het geval van cyclische arbeid is het arbeidsurenverlies het verschil tussen het gemiddeld aantal uren dat de werknemer in de cyclus per week heeft gewerkt en het aantal nog resterende uren. Een cyclus is een arbeidspatroon van werken dat wordt afgewisseld door perioden van niet of minder werken, waarna het patroon zich bij dezelfde werkgever herhaalt. In de perioden van de cyclus waarin niet of minder gewerkt wordt, bestaat (behoudens bijzondere situaties) geen recht op WW. Recht op WW kan alleen ontstaan na een volledige cyclus als er niet meer in een volgende cyclus wordt gewerkt of als de volgende cyclus (naar verwachting) een relevant aantal arbeidsuren minder is. Deze bijzondere regel voor de berekening van het arbeidsurenverlies en de omvang van de werkloosheid bij cyclische arbeidspatronen is niet van toepassing op seizoenmatige arbeid. Dan zijn de gebruikelijke WW regels van toepassing.” Tussen partijen is niet in geschil – en ook de rechtbank neemt als vaststaand aan – dat eiseres in de periode van 4 maart 2002 tot en met 28 november 2002 werkzaamheden heef verricht voor [naam]. te [plaats] (hierna: [naam]) in de functie van datatypiste gedurende 15 uur per week. Voorts staat vast dat eiseres in de periode van 6 januari 2003 tot en met 4 april 2003 werkzaamheden als datatypiste gedurende 32 uur per week heeft verricht via een uitzendbureau en aansluitend in de periode van 7 april 2003 tot en met 31 oktober 2003 wederom werkzaamheden heeft verricht voor [naam] in de functie van datatypiste gedurende 32 uur per week. Partijen verschillen in onderhavige zaak van mening over het antwoord op de vraag of de werkzaamheden die eiseres heeft verricht bij [naam] dienen te worden aangemerkt als cyclische arbeid. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het hierboven vastgestelde arbeidspatroon van eiseres niet kan worden aangemerkt als cyclische arbeid. Daartoe overweegt de rechtbank dat de twee gewerkte perioden bij [naam] qua urenomvang aanzienlijk van elkaar verschillen. Daar waar eiseres in 2002 gedurende 15 uur per week werkte, werkte zij in 2003 gedurende 32 uur per week. Er is dus sprake van meer dan een verdubbeling van het aantal werkuren. Aan verweerder kan weliswaar worden toegegeven dat voor het aannemen van een cyclisch arbeidspatroon de te vergelijken dienstverbanden niet exact gelijk hoeven te zijn, maar in het onderhavige geval kan, gelet op het aanzienlijke verschil wat betreft urenomvang, niet staande worden gehouden dat de twee gewerkte perioden bij [naam] eenduidig zijn en niet wezenlijk van elkaar verschillen. Reeds hierom is beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld). Beslist is als volgt. 5. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 37,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00; - wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiseres. Aldus gewezen door mr. drs. W.P. van der Haak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Jacobs, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op: 22 juli 2004 door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer, Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.