Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5329

Datum uitspraak2004-07-15
Datum gepubliceerd2004-11-09
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04 / 677 WRO V1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft aan Antares Projecten BV te Tegelen onder verlening van vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan vergunning verleend tot het bouwen van een medisch centrum aan de Kruisstraat, kadastraal bekend gemeente Tegelen


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Procedurenr. : 04 / 677 WRO V1 Inzake : [verzoeker 1 en 2], wonende te [woonplaats], verzoekers, tegen : Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, te Venlo, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd: het besluit van verweerder d.d. 30 maart 2004, kenmerk: COBMJ/04 - 14533. Datum van behandeling ter zitting: 6 juli 2004. I. PROCESVERLOOP Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 30 maart 2004, verzonden op 31 maart 2004 heeft verweerder aan Antares Projecten BV te Tegelen, hierna te noemen vergunninghoudster, onder verlening van vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan vergunning verleend tot het bouwen van een medisch centrum aan de Kruisstraat, kadastraal bekend gemeente Tegelen, sectie A, nummers 1134, 1135,1455 en 1456. Tegen dit besluit is namens verzoekers bij schrijven van 12 mei 2004, aangevuld op 10 juni 2004, een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens hebben verzoekers zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb zijn de vergunninghoudster en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg (GS) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de overige partijen gezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van 6 juli 2004, waar verzoekers zijn verschenen en bijgestaan door hun gemachtigde mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer J.M.G. Vincken. Voor vergunnninghoudster is verschenen de heer G. Swart. II. OVERWEGINGEN In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de rechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe. Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder en vergunninghoudster bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak. De rechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verzoekers wonen in de directe nabijheid van het op te richten medisch centrum en hebben er zicht op. Hun belangen zijn dan ook rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken. Nu ook de onverwijlde spoed voldoende is aangetoond, kan de rechter vervolgens toekomen aan een voorlopig rechtmatigheidsoordeel ten aanzien van het bestreden besluit. Bij de voorlopige beoordeling van de hoofdzaak wordt uitgegaan van de navolgende als vaststaand, en voor wat betreft de bestreden bouwvergunning als relevant, aan te merken feiten en omstandigheden. Op 25 juli 2003 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag (om een reguliere) bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een Medisch Centrum aan de Kruisstraat te Tegelen, kadastraal bekend gemeente Tegelen, sectie A, nummers 1134, 1135, 1455 en 1456. Ingevolge het vigerend bestemmingsplan “Nieuw-Steyl”, dat door de gemeenteraad van Tegelen op 26 mei 1994 is vastgesteld en door GS op 13 december 1994 is goedgekeurd, rust op het betrokken perceel de bestemming “Maatschappelijke doeleinden, met bijbehorende erven (M)”. Het in geding zijnde bouwplan is door verweerder in zoverre in strijd bevonden met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dat op grond van artikel 11, tweede lid, van genoemd bestemmingsplan gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken en de hoogte van de gebouwen ten hoogste 7 meter (met vrijstelling 8.05 meter) mag bedragen. De functies, die in het bouwplan zijn voorzien, zijn door verweerder in overeenstemming met de voorschriften van het bestemmingsplan. Ten behoeve van de verwezenlijking van het onderhavige project heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan. Genoemd voornemen is 21 januari 2004 in het E3-Journaal gepubliceerd. Het verzoek om vrijstelling heeft gedurende de periode van 9 oktober 2003 tot en met 5 november 2003 ter visie gelegen. Bij brief van 4 november 2003 hebben verzoekers een inspraakreactie ingediend, die op 17 december 2003 mondeling is toegelicht. Het voornemen van verweerder om vergunninghoudster met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan heeft met ingang van 22 januari 2004 tot en met 18 februari 2004 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is door verzoekers gebruik gemaakt van de mogelijkheid zienswijzen in te dienen tegen het ter inzage gelegd gemeentelijk voornemen. Op 23 maart 2004 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg, na de regionaal inspecteur VROM-Inspectie Regio Zuid te hebben gehoord, verklaard dat zij geen bezwaar ertegen hebben dat vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO wordt verleend van het geldend bestemmingsplan ten behoeve van het bouwen van een medisch centrum Steyl. Verder hebben GS verklaard te kunnen instemmen met het door verweerder ingenomen standpunt met betrekking tot de ingebrachte zienswijzen. Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit van 30 maart 2004, verzonden op 31 maart 2004, heeft verweerder, onder verlening van vrijstelling voor afwijking van de voorschriften van het bestemmingsplan, met gebruikmaking van artikel 19, eerste lid, van de WRO bouwvergunning verleend voor het oprichten van een medisch centrum aan de Kruisstraat, kadastraal bekend gemeente Tegelen, sectie A, nummers 1134, 1135, 1455 en 1456. Verzoekers hebben zich met dit besluit niet kunnen verenigen en hebben bezwaar aangetekend, alsmede ter voorkoming van onevenredig nadeel de voorzieningenrechter (de rechter) verzocht de verleende vergunning te schorsen. Daartoe hebben zij – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd: 1. Het portefeuillehoudend lid van het college van Burgemeester en Wethouders is inmiddels werkzaam voor vergunninghoudster, waardoor de besluitvorming niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2:4 van de Awb. 2. Het bouwvolume dat wordt toegestaan past niet in de doelstelling van het geldende bestemmingsplan en er is dan ook sprake van een forse ruimtelijke ingreep. In de ruimtelijke onderbouwing wordt nauwelijks ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan en er wordt helemaal niet ingegaan op de vraag of het project past binnen de toekomstige bestemming. De ruimtelijke onderbouwing is om die reden onvoldoende. 3. Vast staat dat aantasting van de privacy van verzoekers plaatsvindt bij realisatie van het bouwplan, alsmede parkeeroverlast omdat er een fors tekort is aan parkeervoorzieningen. Verder zal er overlast zijn door fijnstof, lichtoverlast door koplampen, geluidsoverlast door extra verkeer en zijn er onvoldoende waarborgen voor sociale veiligheid. Bij de belangenafweging is met al deze aspecten onvoldoende rekening mee gehouden. Ten aanzien van deze gronden wordt door de voorzieningenrechter als volgt overwogen. Ad 1: Ingevolge het bepaalde in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid. In het tweede lid, van artikel 2:4, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan ertegen waakt dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 augustus 2002, 200200897/1 (LJN: AE6228), onder meer gepubliceerd in AB 2003,3, blijkt, wordt in genoemde bepaling het bevoegde bestuursorgaan een zorgplicht opgelegd die in elk geval inhoudt dat door het bestuursorgaan wordt voorkomen dat, ten gevolge van vermenging van persoonlijke en bestuurlijke belangen bij de betrokken personen, de besluitvorming niet meer voldoet aan het in artikel 2:4, lid 1 van de Awb neergelegde verbod van vooringenomenheid. Nu in artikel 2:4 van de Awb een waarborg is neergelegd voor de burger, dient ingevolge het tweede lid ook de schijn van belangenverstrengeling te worden vermeden. Bij de behandeling ter zitting is gebleken dat de in dezen verantwoordelijke (voormalige) wethouder van verweerders gemeente reeds medio december 2003 en derhalve ruimschoots vóór het collegebesluit van 30 maart 2004, gebruikmakend van zijn contacten met het Antares-bestuur uit hoofde van zijn functie als wethouder, heeft gesolliciteerd naar een functie bij vergunninghoudster. Al meteen bij dat contact medio december 2003 kwam daarop, aldus de wethouder in een krantenbericht van 12 februari 2004, een positief antwoord van het toenmalige Antares-bestuur. Tevens is bij de behandeling ter zitting gebleken dat bedoelde gezagsdrager met ingang van 1 mei 2004 bij de Stichting Antares Woonservice als (enig) directeur-bestuurder met zelfstandige bevoegdheid in dienst is getreden. De stichting Antares Woonservice is enig aandeelhouder/bestuurder van Antares Holding BV. Antares Holding BV is tevens bestuurder en enige aandeelhouder van vergunninghoudster, Antares Projecten BV. Gelet op voormelde gang van zaken moet naar het (voorlopig) oordeel van de rechter worden gezegd dat in elk geval de schijn van belangenverstrengeling door verweerder niet is vermeden. Bedoeld lid van het college van burgemeester en wethouders, dat heeft deelgenomen aan de besluitvorming die tot de litigieuze vergunningverlening aan Antares Projecten BV heeft geleid, terwijl hij wist dat hij kort daarna als directeur bij Antares Holding BV, waarvan vergunninghoudster een werkmaatschappij is, in dienst zou treden, wekt naar het oordeel van de rechter naar de burger de sterke schijn niet onbevangen te staan ten opzichte van alle af te wegen belangen. Het bestreden besluit is naar het voorlopig oordeel van de rechter dan ook om die reden in strijd met artikel 2:4 van de Awb genomen. Desondanks ziet de rechter in het vorenstaande onvoldoende aanleiding om tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan. Daartoe is in aanmerking genomen dat de aanhangige heroverwegingsprocedure de gelegenheid biedt tot herstel van fouten bij de primaire besluitvorming. Verweerder kan derhalve bij het te nemen besluit op bezwaar in een samenstelling die wel aan de in artikel 2:4 van de Awb gestelde eis voldoet, het geconstateerde gebrek in de besluitvorming herstellen. Ad 2:Ten aanzien van het door verzoekers gestelde dat de gehanteerde ruimtelijke onderbouwing ontoereikend zou zijn, overweegt de rechter dat uit de Memorie van Toelichting over de desbetreffende bepalingen blijkt dat de ruimtelijke onderbouwing niet in alle gevallen even omvangrijk hoeft te zijn. In algemene zin zal deze afhankelijk zijn van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteit, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de relevantie voor het ruimtelijk beleid van de andere overheden en de aard van de eventueel tegen de voorgenomen activiteit ingebrachte bedenkingen. Het vigerend bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van het oprichten van bebouwing ten behoeve van een centrum als het onderhavige. Artikel 2 van het geldend bestemmingsplan maakt immers bebouwing van het gehele perceel mogelijk ten behoeve van voorzieningen met een sterk publieksgericht karakter. Het onderhavige bouwplan wijkt (alleen) van het bestemmingsplan af qua toegestane maximale hoogte van de bebouwing en qua overschrijding van de voorgevelrooilijn aan de zijde van de Romeinenstraat met twee meter. In aanmerking genomen de mate van inbreuk op het planologisch regime is de rechter met verweerder (en vergunninghoudster) van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat de in casu gehanteerde ruimtelijke onderbouwing niet zou voldoen aan de daaraan in dit geval te stellen eisen. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat het meer naar voren plaatsen van het gebouw, door de rooilijn heen, een beter stedenbouwkundig en architectonisch beeld oplevert. Verder is aangegeven dat het plan voor 75% van het oppervlak herhuisvesting van bestaande faciliteiten behelst en slechts 25% uitbreiding. Ad 3: Ten aanzien van de namens verzoekers naar voren gebrachte vormen van overlast, waardoor zij zich onevenredig in hun belangen geschaad achten, overweegt de rechter als volgt. Bij de behandeling ter zitting is aangegeven dat met name de te verwachten parkeeroverlast verzoekers zorgen baart nu bij het bouwplan niet in voldoende parkeermogelijkheid zou zijn voorzien. In het geldend bestemmingsplan is een parkeernorm opgenomen van ten minste 1 parkeerplaats per 50m² bedrijfsvloeroppervlakte. De bedrijfsvloeroppervlakte van het onderhavige bouwwerk bedraagt 2130m², hetgeen betekent dat er, om aan de in het bestemmingsplan gestelde eis te kunnen voldoen, op eigen terrein tenminste 43 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Rekening houdend met in totaal 15 parkeerplaatsen aan de Triangelstraat die in het verleden ten behoeve van het voorheen aanwezige apotheek zijn aangelegd, wordt voorzien in 47 parkeerplaatsen. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de genoemde 15 parkeerplaatsen in de toekomst uitsluitend zullen worden gebruikt voor het te bouwen medisch centrum en daar ook onderdeel van zullen uitmaken. Op grond van het vorenstaande moet naar het voorlopig oordeel van de rechter worden aangenomen dat aan de in het bestemmingsplan opgenomen parkeernorm in het onderhavige geval kan worden voldaan. Ten aanzien van de door verzoekers gestelde inbreuk op hun privacy door het realiseren van hoogbouw op de hoek Romeinenstraat/Kruisstraat is (onder andere) bij de behandeling ter zitting erop gewezen dat de pui van het gebouw aan die zijde zo zal worden uitgevoerd dat zicht op de tuin of bebouwing van verzoekers niet mogelijk is. Voorts is toegezegd dat bij de behandeling van het bezwaarschrift de vraag betrokken zal worden of het noodzakelijk is ter zake een voorschrift aan de vrijstelling te verbinden. Dat zal tevens worden bezien voor het rond het perceel van vergunninghoudster aan te brengen hekwerk. Naar het voorlopig oordeel van de rechter moet op grond van het vorenstaande worden gezegd dat verweerder de belangen van verzoekers niet heeft veronachtzaamd. Ten aanzien van de overige door verzoekers gestelde vormen van overlast verwijst de rechter naar de door verweerder gegeven reactie op de ingediende zienswijze. De door verweerder in het eindverslag opgenomen reactie kan naar het voorlopig oordeel van de rechter worden onderschreven. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van onder 2 en 3 aangevoerde grieven is overwogen, is de rechter voorlopig van oordeel dat bij het verlenen van de onderhavige vrijstelling geen sprake is van een zodanige onevenwichtige afweging van de in aanmerking te nemen belangen dat moet worden geoordeeld dat verweerder in redelijkheid niet tot dat vrijstellingsbesluit is kunnen komen. In dit verband wijst de rechter er nog op dat bij de behandeling ter zitting is gebleken dat inmiddels door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) positief is geadviseerd omtrent honorering van een mogelijk verzoek om vergoeding van planschade ex artikel 49 van de WRO. Indien verweerder voldoet aan het onder ad 3 gestelde en indien verweerder het aan het bestreden besluit klevende formeel gebrek als bedoeld onder ad 1 herstelt, maakt het besluit naar het voorlopig oordeel van de rechter een gerede kans in de hoofdzaak in stand te kunnen blijven. Voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening ex artikel 8:81, eerste lid, van de Awb wordt dan ook geen aanleiding gezien. Mitsdien wordt beslist als in rubriek III is aangegeven. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht; wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. EJ.A.M. Bakermans in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2004. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 15 juli 2004 Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.