
Jurisprudentie
AQ5318
Datum uitspraak2004-06-03
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1081-03 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1081-03 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Indicatie
Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de notaris zich, door het wegnemen van goederen van klager en zijn vriendin, zeer afkeurenswaardig heeft gedragen. Het is het hof gebleken dat de notaris deze goederen welbewust heeft weggenomen teneinde deze later als drukmiddel te kunnen gebruiken. Het hof oordeelt dat dit een vorm van eigenrichting is die een notaris niet past.
Het hof acht de klacht in al haar onderdelen gegrond. Met de kamer is het hof van oordeel dat de maatregel van schorsing voor de duur van één maand hier passend is. Deze maatregel vindt haar grond in de ernst van de verweten gedraging. Weliswaar ziet de notaris het onjuiste van zijn gedragingen thans in, doch dit wil niet zeggen dat hij niet langer verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn gedragingen. Ook het feit dat de notaris al eerder betrokken was in een klachtzaak (1068/00 NOT) waarbij hem een berisping is opgelegd, is voor het hof reden de door de kamer opgelegde maatregel te bevestigen en het beroep te verwerpen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 3 juni 2004 in de zaak onder rekestnummer 1081/2003 NOT van:
MR. [naam]
notaris te [plaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. R.B Ester
t e g e n
[naam]
wonende te [plaats], [land],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant, verder te noemen notaris, heeft bij een op 17 oktober 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift - met een bijlage - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem, verder te noemen de kamer, van 18 september 2003, waarbij de door geïntimeerde, hierna te noemen klager, ingediende klacht gegrond is verklaard en de maatregel van schorsing voor de duur van één maand is opgelegd.
1.2. Klager heeft op 11 november 2003 een verweerschrift – met bijlagen - ter griffie van het hof ingediend.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2004. Verschenen zijn de notaris, zijn advocaat en klager. Allen hebben het woord gevoerd. Ter zitting heeft de notaris een aan hem gerichte brief overgelegd afkomstig van de advocaat van klager. Tevens heeft de notaris het hof inzage verschaft in enkele passages uit een rapport van 4 februari 2004 van psychiater dr. [naam]. Het rapport betreft de bevindingen van de psychiater omtrent de persoonlijkheid van de notaris.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 18 september 2003 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de notaris dat hij, tijdens het gesprek dat tussen klager en notaris plaatsvond ten huize van klager op 26 oktober 2002, grove uitlatingen jegens klager heeft gedaan en hem met de dood heeft bedreigd. Dit heeft zich telefonisch herhaald op 15 maart 2003.
Voorts verwijt klager de notaris dat hij enige goederen van hem en zijn vriendin heeft weg genomen zonder hun toestemming, na afloop van eerdergenoemd gesprek. Ook heeft de notaris de oma van klagers vriendin en andere familieleden enkele malen telefonisch bedreigd. Deze telefoontjes vonden plaats in de week na 26 oktober 2002.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris bestrijdt dat hij klager ooit met de dood heeft bedreigd of anderszins bedreigingen heeft geuit. De notaris erkent dat hij goederen van klager en zijn vriendin heeft weggenomen. De bankafschriften zijn vrijwillig aan de notaris afgegeven. De notaris realiseerde zich direct dat het wegnemen onjuist was en heeft klager aangeboden de goederen per post te retourneren. Uiteindelijk zijn de goederen via de marechaussee teruggegeven aan klager. De bankafschriften zijn per post geretourneerd.
Wat betreft de telefonische contacten met de familie van klagers vriendin stelt de notaris dat hij behoefte had om met haar vader te overleggen. Het lukte niet om contact te krijgen, waarop de notaris contact heeft opgenomen met de grootmoeder van de vriendin van klager. De notaris bestrijdt dat hij daarbij bedreigingen heeft geuit.
Op 15 maart 2003 heeft de notaris telefonisch contact opgenomen met klager en zijn vriendin om overleg te plegen. Klager uitte toen bedreigingen aan het adres van de notaris. Daarna heeft klager de notaris meermalen lastig gevallen.
5.2. Tot slot erkent de notaris dat hij onjuist heeft gehandeld en dat de hele zaak, de gepleegde fraude en het gedrag van klager een “straf” voor hem en zijn kantoor zijn geweest. Ter zitting is het gedrag van de notaris vanuit psychiatrische invalshoek kort toegelicht door voorlezing uit het onder 1.3. genoemde rapport.
6. De beoordeling
6.1. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de notaris zich, door het wegnemen van goederen van klager en zijn vriendin, zeer afkeurenswaardig heeft gedragen. Het is het hof gebleken dat de notaris deze goederen welbewust heeft weggenomen teneinde deze later als drukmiddel te kunnen gebruiken. Het hof oordeelt dat dit een vorm van eigenrichting is die een notaris niet past.
6.2. Wat betreft de dreigementen die de notaris aan klager, zijn vriendin en haar familieleden zou hebben geuit overweegt het hof het volgende. Ook in hoger beroep is niet duidelijk geworden wat er precies over en weer gezegd is. Echter het enkele feit dat de notaris het initiatief heeft genomen tot het leggen van contact met de familieleden van klagers vriendin inzake de verdenking van fraude is reeds een wijze van handelen die een notaris niet past.
6.3. Het hof acht de klacht in al haar onderdelen gegrond. Met de kamer is het hof van oordeel dat de maatregel van schorsing voor de duur van één maand hier passend is. Deze maatregel vindt haar grond in de ernst van de verweten gedraging. Weliswaar ziet de notaris het onjuiste van zijn gedragingen thans in, doch dit wil niet zeggen dat hij niet langer verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn gedragingen. Ook het feit dat de notaris al eerder betrokken was in een klachtzaak waarbij hem een berisping is opgelegd, is voor het hof reden de door de kamer opgelegde maatregel te bevestigen en het beroep te verwerpen.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7.De beslissing
Het hof:
- verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 3 juni 2004.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ARNHEM
kenmerk: 07.831.1/10
Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem in de zaak van:
[naam]
wonende te [plaats], [land],
klager,
tegen
Mr. [naam],
notaris te [plaats].
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken.
- de brief van 21 maart 2003, ingekomen op 26 maart 2003, waarbij de klacht is ingediend
- de brief met bijlagen van de notaris van 17 april 2003
De klacht is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de Kamer van 18 augustus 2003. Bij die behandeling waren aanwezig klager, de notaris en zijn gemachtigde mr. R.B. Ester, advocate te Lent.
De feiten
In deze zaak wordt uitgegaan van de navolgende feiten.
- Op 4 oktober 2002 heeft de notaris bij de politie van de stad [plaats] aangifte gedaan van de fraude die in 2002 is gepleegd door zijn boekhoudster, [naam] [naam] (hierna: [naam]), die van 1 januari 2002 tot 12 juli 2002 bij hem werkte. Op 12 november 2002 heeft de notaris het aangifteformulier aangevuld.
- Op 26 oktober 2002, ’s-avonds, is de notaris, samen met zijn vroegere boekhouder, de heer[naam], naar het huis van [naam] te Kleef gereden. [naam] woonde daar samen met haar vriend [naam], de klager.
De notaris heeft, na toegelaten te zijn in de woning, de reden van zijn bezoek meegedeeld: de fraude van [naam] en het feit dat hij het verduisterde geld terug wilde hebben.
[naam] wist waar de notaris het over had, klager wist volgens eigen zeggen van niets.
- Tijdens het bezoek van de notaris en de heer [naam] hebben [naam] en klager zich uit de kamer teruggetrokken om de zaak samen te bespreken. Tijdens die afwezigheid heeft de notaris van de tafel weggenomen en in zijn zak gestopt: twee bankpasjes, een rijbewijs, de sleutels van een motor en auto en bankafschriften van de ABN/AMRO bank.
Via opperwachtmeester Dijkstra van de Koninklijke Marechaussee te Arnhem heeft klager enige tijd later het merendeel van zijn spullen terug gekregen.
- Later op de avond van 26 oktober 2002 heeft de notaris telefonisch contact opgenomen met de oma van [naam].
- In de morgen van zaterdag 15 maart 2003 heeft de notaris klager/[naam] opgebeld.
- In de tijd tussen 26 oktober 2002 en 15 maart 2003 zijn er geen contacten geweest tussen de notaris en klager.
- Er zijn geen aanwijzingen dat klager iets met de fraude te maken heeft gehad. Hoewel hij aanvankelijk als medeverdachte is aangemerkt, is de zaak tegen hem geseponeerd.
De klacht
Klager verwijt de notaris in de eerste plaats dat hij zonder zijn toestemming op 26 oktober 2002 voormelde zaken uit zijn huis heeft weggenomen. Daarnaast verwijt hij de notaris grof taalgebruik en het uiten van allerlei bedreigingen, zowel tegen hemzelf en [naam] op 26 oktober 2002 en telefonisch op 15 maart 2003, en bovendien tegen de oma van [naam], die door de notaris in de week volgend op 26 oktober 2002 meerdere malen is gebeld.
De notaris heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal in het navolgende waar nodig worden ingegaan.
De beoordeling van de klacht
1. Volgens art. 98 lid 1 van de Wet op het Notarisambt (WNA) zijn notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De Kamer dient dus te onderzoeken of de handelwijze van de notaris in deze klachtzaak een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
2. Met betrekking tot het eerste verwijt is het volgende van belang.
De notaris heeft aangevoerd, dat hij zaterdagavond 26 oktober 2002 rond 18.00 uur met zijn voormalige boekhouder [naam] naar het huis van [naam] is gegaan om haar te confronteren met de fraude. Zijn pogingen de zaak te regelen en met haar een betalingsregeling te treffen tussen 4 oktober 2002, de datum van de aangifte, en 26 oktober 2002 hadden niets concreets opgeleverd. Hij wilde weten of er nog geld was en wilde een signaal afgeven dat de zaak serieus was. Om dit laatste te onderstrepen zou de notaris, zonder medeweten van [naam], een aantal zaken in zijn zak hebben gestoken op een moment dat [naam] en [naam] de kamer uit waren. Volgens zijn verklaring heeft de notaris enige sleutels, bankpasjes en een rijbewijs, na daartoe meerdere malen door klager te zijn gemaand, de dag erna aan de marechaussee afgegeven, een aantal meegenomen papieren per post retour gezonden en later de bankafschriften teruggegeven.
De Kamer is van oordeel dat de notaris zich hierin zeer afkeurenswaardig heeft gedragen. De notaris heeft welbewust, toen de dingen niet liepen zoals hij wilde, en [naam] en klager de kamer uit waren, zeer geselecteerde dingen weggenomen, waarvan hij later heeft gezegd deze te hebben willen gebruiken als drukmiddel om een afspraak tot terugbetaling af te dwingen. Van een notaris mag worden verwacht dat hij geen zaken ontvreemdt en geen eigen richting toepast. Daarnaast neemt de Kamer het de notaris kwalijk, dat hij wel met de mond schuld heeft beleden, maar blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in de verwerpelijkheid van zijn handelwijze. Meermaals heeft de notaris ter zitting zijn eigen gedrag gebagatelliseerd in de trant van: ik heb toch toegegeven dat ik die zaken heb weggenomen; dat is nou eenmaal gebeurd.
3. Klager verwijt de notaris voorts dat hij aan zijn adres en aan dat van [naam] grove taal heeft gebruikt en dreigementen heeft geuit. De notaris ontkent deze beschuldigingen en verwijt klager na 15 maart 2003 hem en zijn gezin te hebben bedreigd. Wat er ook precies over en weer is gezegd en/of gedaan, het lijdt geen twijfel dat het initiatief tot het rechtstreeks opnemen van contact met klager en [naam] en haar familie telkenmale van de notaris is uitgegaan.
De Kamer oordeelt hierover dat het een notaris niet past de partner en oma van een verdacht personeelslid in verband met die verdenking te benaderen. Ook dit is een laakbaar geval van eigenrichting waarvan juridische professionals zich bij uitstek dienen te onthouden. Daarnaast heeft de Kamer ter zitting geconstateerd dat de notaris telkenmale de neiging heeft in zijn verontwaardiging te ver te gaan en door zijn raadsvrouwe moet worden gekalmeerd, zodat goed denkbaar is dat de notaris ook in zijn contacten met klager, [naam] en haar familie dreigend is overgekomen.
4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht in alle onderdelen gegrond is. Hierop past een maatregel. Gelet op de ernst van de verweten gedragingen en het feit dat de notaris blijk heeft gegeven van onvoldoende inzicht in de verwerpelijkheid van zijn handelwijze en dus in wat een notaris betaamt, zoals ook al eerder is geconstateerd in de beslissing van de Kamer van 27 oktober 2000 in de klachtzaak [naam], welke uitspraak door het Hof is bevestigd met onder andere de overweging dat de notaris ook onder de door hem geschetste omstandigheden (in casu de door hem aangevoerde gemoedstoestand) had moeten afzien van de door hem gevolgde handelwijze, vindt de Kamer de maatregel van schorsing voor de duur van één maand daarvoor op zijn plaats.
De beslissing
De Kamer van Toezicht
verklaart de klacht tegen de notaris gegrond,
legt aan de notaris de maatregel van schorsing op voor de duur van één maand,
bepaalt dat de maatregel zal worden opgelegd één week nadat is vastgesteld dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.D.A. den Tonkelaar, plv. voorzitter, mrs. W.H. van Empel, J. H. Weenink, R.F.M. Brugman en D.G. Hoek (plv.) leden, in tegenwoordigheid van mr. H.F.E.M. Koemans, plv. secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2003.
De secretaris: De voorzitter: