
Jurisprudentie
AQ5293
Datum uitspraak2004-06-10
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers994-03 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers994-03 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Indicatie
Het hof is van oordeel dat er discrepantie bestaat tussen hetgeen klaagster enerzijds verwachtte van de notaris en anderzijds de bevoegdheden die hem ter beschikking stonden om zijn werkzaamheden te verrichten. Het komt het hof overigens wel voor dat de notaris, mede gezien de correspondentie van klaagster, meer inspanningen had kunnen leveren om haar duidelijk te maken dat hij geen boedelnotaris was.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 10 juni 2004 in de zaak onder rekestnummer 994/2003 NOT van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P. Garretsen
t e g e n
[geïntimeerde],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 23 september 2003 ingekomen een geschrift – met bijlagen – van appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Groningen, verder te noemen de kamer, van 26 augustus 2003, waarbij de klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 30 oktober 2003 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2004. Verschenen zijn klaagster en haar advocaat alsmede de notaris. Zij hebben allen het woord gevoerd, de advocaat van klaagster aan de hand van pleitaantekeningen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer daaromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van die feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt. Wèl heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen het door de kamer buiten beschouwing laten van een drietal feiten. Het hof zal met inachtneming van dit bezwaar uitgaan van de in eerste aanleg vastgestelde feiten.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij, bij de afwikkeling van de nalatenschap van haar vader, hierna: erflater, in strijd heeft gehandeld met artikel 17 Wet op het notarisambt, hierna: WNA, waarin wordt bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent en de belangen behartigt van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen, op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid.
4.2. Klaagster heeft haar klacht uitgesplitst in een groot aantal onderdelen. Zo verwijt klaagster de notaris dat hij nauwelijks van zijn bevoegdheden gebruik heeft gemaakt om haar belangen te behartigen en te beschermen. Daarentegen heeft de notaris steeds de belangen van de moeder en de broer van klaagster voorop gesteld. Voorbeelden van dit onzorgvuldig handelen van de notaris zijn de bijdrage van de notaris aan de totstandkoming van een onjuist taxatierapport en zijn weigering om een onjuiste inschrijving van het bedrijf van erflater bij de kamer van koophandel te corrigeren. Ook weigerde de notaris de problemen die klaagster met de SNS bank ondervond te verhelpen en om een psychiatrisch onderzoek van de moeder van klaagster te laten uitvoeren. Voorts maakte hij gebruik van een volmacht die klaagster reeds had ingetrokken en haalde hij zonder haar toestemming geld af van de boedelrekening teneinde successierechten te kunnen betalen.
4.3. Ook werd klaagster geconfronteerd met een door de notaris opgesteld testament van haar moeder, waarin op geen enkele wijze rekening is gehouden met de belangen van klaagster. Aangezien de notaris ten tijde van het opstellen van dit testament tevens de belangen van klaagster moest behartigen in de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, stelt klaagster dat de notaris zijn ministerie had moeten weigeren bij het opmaken van dit testament.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de stellingen van klaagster. In de eerste plaats stelt de notaris dat hij geen boedelnotaris is in de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. In eerste instantie heeft de notaris slechts opdracht gekregen tot het maken van een verklaring van erfrecht, in tweede instantie tot niet meer dan het maken van een boedelbeschrijving na het bevel van de kantonrechter daartoe op 6 november 2001. De notaris heeft er verscheidene malen op gewezen dat het verstandig zou zijn als de erfgenamen afspraken zouden maken over de boedelafwikkeling. Deze bereidheid bleek bij hen niet te bestaan, zodat het ook voor de notaris niet mogelijk was om de nalatenschap van erflater verder af te handelen. Ook heeft de notaris de erfgenamen tevergeefs voorgesteld om hem als boedelnotaris aan te stellen.
5.2. Wat betreft de taxatie van roerende goederen stelt de notaris dat hij deze taxatie heeft geregeld op verzoek van klaagster. Hij heeft hierover persoonlijk contact met haar gehad, waarbij hij haar niet gevraagd heeft of zij persoonlijk bij deze taxatie aanwezig wilde zijn. Klaagster heeft daarentegen ook niet de indruk gegeven aan de notaris dat zij erbij had willen zijn.
5.3. Ten aanzien van de inschrijving van de kamer van koophandel merkt de notaris op dat de kamer van koophandel bereid was de wijziging van de inschrijving teniet te doen als de notaris daarom zou vragen. De notaris ziet dit als een erkenning dat de kamer van koophandel een fout heeft gemaakt maar tevens als een poging om de notaris het probleem te laten oplossen, terwijl dit niet zijn verantwoordelijkheid was.
5.4. Het onderdeel van de klacht dat zich richt tot de weigering van de notaris om de problemen van klaagster met de SNS-bank te verhelpen, bestrijdt de notaris met een verwijzing naar een brief van de SNS-bank van 28 februari 2002 waarin aan klaagster wordt uitgelegd op welke wijze de erfgenamen van erflater over de rekeningen kunnen beschikken. De notaris ziet hier verder geen taak voor zichzelf weggelegd.
5.5. Wat betreft de vraag of de moeder van klaagster niet toerekeningsvatbaar kon worden verklaard heeft de notaris klaagster gewezen op de noodzakelijke procedure die hiertoe moet worden gevolgd en haar het advies gegeven zich tot een advocaat te wenden. Voorts stelt de notaris dat er voor hem geen aanleiding was om te twijfelen aan de geestesgesteldheid van de moeder van klaagster.
5.6. Voorts stelt de notaris dat klaagster hem nooit een volmacht heeft gegeven, doch dat hij altijd heeft gehandeld op grond van zijn eigen bevoegdheden. Klaagster heeft wel een volmacht aan haar broer verstrekt en vervolgens weer ingetrokken.
5.7. De broer van klaagster heeft de notaris, mede namens zijn moeder, verzocht om de successieaangifte te verzorgen. Teneinde de aanslag te kunnen betalen heeft de notaris, op verzoek van deze beide erfgenamen, de SNS-bank verzocht het geld over te boeken op de derdenrekening van zijn kantoor.
5.8. Wat betreft het opmaken van het testament van de moeder van klaagster stelt de notaris dat zijns inziens de behandeling van de nalatenschap van erflater daar niets mee te maken heeft. De notaris betwijfelt of er voldoende grond voor het weigeren van ministerie is.
6. De beoordeling
6.1. Met de kamer is het hof van oordeel dat er discrepantie bestaat tussen hetgeen klaagster enerzijds verwachtte van de notaris en anderzijds de bevoegdheden die hem ter beschikking stonden om zijn werkzaamheden te verrichten. Uit de beschikking van de kantonrechter te Groningen van 6 november 2001 blijkt dat slechts de boedelbeschrijving is opgedragen aan de notaris, doch niet dat de notaris is aangewezen als boedelnotaris.
Daarnaast heeft de notaris nog drie andere afzonderlijk verstrekte opdrachten aanvaard van de erfgenamen, te weten het opstellen van de verklaring van erfrecht, het laten taxeren van de roerende goederen en het doen van successieaangifte. Het hof is van oordeel dat de notaris zich, met de aanvaarding en uitvoering van deze afzonderlijke opdrachten niet de hoedanigheid van boedelnotaris heeft verworven en ook niet als zodanig door klaagster beschouwd mag worden. Het hof neemt daarbij mee in aanmerking dat de notaris in zijn brief van 16 april 2002 aan klaagster en haar mede-erfgenamen hun in overweging heeft gegeven om hem aan te wijzen als notaris ter verdere afwikkeling van de nalatenschap, op welke suggestie de notaris geen positieve reactie heeft ontvangen.
6.2. Het hof zal dan ook niet apart ingaan op de verwijten die klaagster de notaris maakt ter zake van onzorgvuldig handelen, voor zover deze kwesties betreffen waarover de notaris geen bevoegdheden had.
6.3. Het komt het hof overigens wel voor dat de notaris, mede gezien de correspondentie van klaagster, meer inspanningen had kunnen leveren om haar duidelijk te maken dat hij geen boedelnotaris was. Het hof acht dit nalaten echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6.4. Met betrekking tot de taxatie van de roerende goederen en de door de notaris verzorgde successieaangifte – werkzaamheden die de notaris afzonderlijk zijn opgedragen door de erfgenamen – is het hof niet gebleken van onzorgvuldig handelen van de notaris.
Dat de notaris partijdig heeft gehandeld ten aanzien van de taxatie is het hof niet gebleken.
Ter zitting heeft de notaris met betrekking tot de aangifte voor het recht van successie gesteld dat klaagster hem had gezegd dat het geld voor de successierechten beschikbaar moest zijn zodra de aanslag zou zijn opgelegd. Klaagster heeft dit niet of onvoldoende weersproken en gesteld dat zij uiteindelijk tevreden is met het feit dat de successierechten zijn betaald.
6.5. Het hof sluit zich voorts aan bij het oordeel van de kamer dat de notaris ministerieplicht had ten aanzien van het opstellen van het testament van de moeder van klaagster. De notaris behartigde in de nalatenschap van erflater de belangen van alle partijen, niet slechts die van klaagster. Bij het opstellen van het testament heeft de notaris slechts de wil van erflaatster in het testament neergelegd. Belangenbehartiging van klaagster was daarbij niet aan de orde en evenmin met de belangen van klaagster conflicterende belangenbehartiging van haar moeder. Er was voor de notaris dan ook geen gegronde reden aanwezig tot weigering van zijn ministerie bij het tot stand brengen van het testament van klaagsters moeder.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.7. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille, Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 10 juni 2004.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN
EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
IN HET ARRONDISSEMENT GRONINGEN
Reg.nr. 64756 KT/RK 03-5
Datum uitspraak: 26 augustus 2003
BESLISSING
In de zaak van:
[klaagster],
wonende te [adres] [woonplaats],
klaagster,
tegen
[geïntimeerde],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notaris,
PROCESVERLOOP
Klaagster heeft bij brief van 10 april 2003, voorzien van bijlagen, bij de Kamer van Toezicht een klacht tegen de notaris ingediend.
De klacht betreft de rol die de notaris heeft gespeeld in de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster.
De notaris heeft bij brief van 9 mei 2003 op de klacht gereageerd.
De klacht is op 27 mei 2003 in het openbaar door de Kamer behandeld. Klaagster en notaris zijn toen verschenen, waarbij klaagster bijlagen in het geding heeft gebracht.
MOTIVERING
Vaststaande feiten
Op grond van de overgelegde stukken en op grond van de onweersproken mededelingen van partijen staat voor zover van belang het volgende vast:
1. De vader van klaagster, [naam], is op 13 september 2000 overleden.
2. Ten aanzien van de nalatenschap van [naam] is van toepassing het testament van [naam] verleden voor notaris F. Smith, [plaats], 25 augustus 1978.
3. Op 14 september 2000 heeft klaagster contact opgenomen met de notaris en hebben de erven, naast klaagster ook [naam], moeder van klaagster, en [naam], broer van klaagster, elkaar bij volmacht van 18 september 2000 toestemming verleend voor het verrichten van bepaalde handelingen inzake de nalatenschap. Bij brief van 29 november 2000 heeft klaagster haar volmacht ingetrokken.
4. Bij beschikking van 6 november 2001 heeft de kantonrechter de notaris opdracht gegeven een boedelbeschrijving op te maken.
5. In 2001 is ten overstaan van de notaris het testament van de moeder van klaagster, [naam], verleden.
6. Op 18 december 2002 is moeder van klaagster, [naam], overleden.
Standpunt van klaagster
Na een zeer uitgebreide omschrijving van het feitencomplex verwijt klaagster de notaris –kort samengevat- het volgende:
De notaris is niet opgetreden met de vereiste onpartijdigheid, onafhankelijkheid en zorgvuldigheid.
De notaris heeft niet gehandeld met de vereiste onpartijdigheid en onafhankelijkheid nu hij tijdens de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster het testament heeft opgemaakt van de moeder van klaagster. In dit laatste testament is met de belangen van klaagster geen rekening gehouden. De notaris kan niet klaagsters belangen behartigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster en tegelijkertijd het testament van de moeder van klaagster opmaken waarin klaagsters belangen wordt benadeeld. Met het oog hierop had de notaris zijn ministerie moeten weigeren inzake het opmaken van het testament van de moeder van klaagster.
De notaris heeft in zeer veel opzichten niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld. Enkele voorbeelden van dit onzorgvuldig handelen zijn de bijdrage van de notaris aan de totstandkoming van een onjuist taxatierapport; zijn weigering een foute inschrijving van de fietsenzaak van de vader van klaagster bij de Kamer van Koophandel te corrigeren; zijn weigering om de problemen die klaagster ondervond met de SNS bank te verhelpen; het gebruik van een door klaagster verstrekte volmacht; zijn weigering om een psychiatrisch onderzoek van de moeder van klaagster te laten uitvoeren; en het feit dat hij pas 17 dagen na het overlijden van de moeder van klaagster het testament aan klaagster heeft opgestuurd.
Standpunt van de notaris
De notaris stelt voorop dat hij niet de rol van boedelnotaris op zich heeft genomen, maar dat zijn betrokkenheid bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster uitsluitend beperkt is tot het opstellen van de verklaring van erfrecht en het opmaken van een boedelbeschrijving.
De notaris is van mening dat het opmaken van het testament van de moeder van klaagster terwijl de notaris tevens betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster niet een partijdig handelen of een schijn van partijdig handelen oplevert. De notaris betwijfelt of het weigeren van ministerie inzake het opmaken van een testament in dit geval überhaupt mogelijk is.
De notaris stelt zich op het standpunt dat hij steeds zorgvuldig heeft gehandeld. Zowel klaagster als haar broer hebben vele malen klachten geuit over de gang van zaken, doch hebben zich zeer passief opgesteld: geen van beiden heeft constructieve voorstellen gedaan om tot een afwikkeling van de kwestie te komen, ondanks het feit dat zowel klaagster als de broer van klaagster voorzien waren van een advocaat. De notaris kan niet veel beginnen met de klachten, zo heeft hij nooit krachtens volmacht gehandeld maar uitsluitend op grond van zijn eigen bevoegdheden en ligt het niet op zijn weg om de problemen die klaagster heeft ondervonden met bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel of de bank, op te lossen. De notaris heeft de indruk dat de klachten van klaagster voortvloeien uit persoonlijke omstandigheden waaronder haar moeizame relatie met haar moeder en frustraties wegens de trage afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster.
Beoordeling
De Kamer sluit zich aan bij het standpunt van de notaris dat het opmaken van het testament van de moeder van klaagster, terwijl de notaris tevens betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster, niet een partijdig handelen of een schijn van partijdig handelen oplevert. In het kader van zijn ministerieplicht was het de notaris niet mogelijk het opmaken van het testament van de moeder van klaagster te weigeren.
De Kamer is daarnaast van oordeel dat niet is gebleken van enig onzorgvuldig handelen van de notaris. De klachten van klaagster lijken voort te vloeien uit een discrepantie tussen enerzijds de verwachtingen die klaagster heeft van de notaris en anderzijds de mogelijkheden die de notaris ter beschikking staan om zijn werkzaamheden te verrichten. De notaris is niet opgetreden als boedelnotaris en heeft geen bevoegdheden in de kwesties waarin klaagster de notaris onzorgvuldigheid verwijt, zoals de problemen die klaagster ondervindt met de SNS bank, de fout van de Kamer van Koophandel, en het aanvragen van een psychiatrisch onderzoek van de moeder van klaagster. Ook heeft de notaris nooit gehandeld krachtens volmacht maar uitsluitend op grond van zijn eigen bevoegdheden. Hier staat tegenover dat de notaris wellicht duidelijker aan klaagster had moeten laten weten wat de grenzen van zijn handelen waren. De Kamer is van mening dat het in eerste instantie de erven zelf zijn die enige voortvarendheid in acht moeten nemen bij de afwikkeling van zaken. Dat deze hier onvoldoende blijk van hebben gegeven is niet een verwijt dat de notaris treft.
De Kamer acht de klacht ongegrond.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
BESLISSING
De Kamer van Toezicht voormeld:
Verklaart de klacht tegen de notaris ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr.W Duitemeijer, voorzitter, mrs. A.J.M. Jansen, G.van Wijk, H.Brouwer en M.M. Overes-Hulst, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.Dijkstra, secretaris, en door de voorzitter in tegenwoordigheid van P.G. Veld, secretaris, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 augustus 2003.