Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5181

Datum uitspraak2004-07-21
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers57744 HA ZA 03-1150
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongerechtvaardigde verrijking door fout van de bank.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Rolnummer: 57744 HA ZA 03-1150 Uitspraak : 21 juli 2004 Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen: de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK APELDOORN U.A., gevestigd te Apeldoorn, eisende partij in conventie, verwerende partij in voorwaardelijke reconventie, procureur: mr. A.J. Zeyl, advocaat: mr. S. Brenninkmeijer te Utrecht en [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde partij in conventie, eisende partij in voorwaardelijke reconventie, procureur: mr. A.J.H. Ozinga, advocaat: mr. W.G.M.M. van Montfoort te Heerlen. Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als de bank en [gedaagde]. 1. Het verloop van de procedure Dit verloop blijkt uit: ­ het vonnis van 3 maart 2004 ­ het proces-verbaal van de op 7 juni 2004 gehouden comparitie van partijen ­ het verzoek om vonnis. 2. De vaststaande feiten 2.1 De [vereniging], (hierna: de [vereniging]) heeft een rekening-courantrekening bij de bank geadministreerd onder rekeningnummer [rekeningnummer1] en een spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer2]. 2.2 Op 1 juli 2003 heeft de belastingdeurwaarder op verzoek van de ontvanger van de belastingdienst Randmeren (hierna: de ontvanger) de aanslag met aanslagnummer [nummer] ten bedrage van € 601.566,00 inzake kansspelbelasting betekend aan de [vereniging] en het exploot achtergelaten aan mevrouw [echtgenote gedaagde] (hierna: [echtgenote gedaagde]), bedrijfsleidster en procuratiehoudster van de [vereniging]. De belastingdeurwaarder heeft op de aanwezige roerende zaken executoriaal beslag gelegd en [echtgenote gedaagde] medegedeeld dat tevens executoriaal derdenbeslag gelegd zou worden op de tegoeden van de [vereniging] bij de bank. [echtgenote gedaagde] heeft daarop contact gezocht met de administrateur/accountant, die adviseerde om de saldo’s van de [vereniging] bij de bank over te boeken naar de Postbankrekening van [gedaagde], de echtgenoot van [echtgenote gedaagde], in verband met opeisbare vorderingen van verschillende schuldeisers, alsmede ter voorkoming van liquiditeitsproblemen. [echtgenote gedaagde] heeft vervolgens met de bank gebeld om telefonisch de tegoeden van de [vereniging] bij de bank over te boeken naar de Postbankrekening van haar echtgenoot, [gedaagde]. 2.3 Blijkens het proces-verbaal van executoriaal derdenbeslag heeft de belastingdeurwaarder op 1 juli 2003 om 12.35 uur executoriaal derdenbeslag gelegd onder de bank ten laste van de [vereniging] en het exploot achtergelaten aan [medewerker1], werkzaam bij de bank. In de toelichting wordt onder meer het volgende vermeld: “ (…) U mag in ieder geval niets van wat in beslag is genomen, afstaan aan de belasting- of premieplichtige of aan iemand anders. Doet u dat toch, dan kunt u alsnog verplicht worden om het in beslag genomen bedrag of de waarde van de in beslag genomen zaken aan de Belastingdienst te betalen.” 2.4 [medewerker2], hoofd Krediet Risico Management, heeft op 28 juli 2003 namens de bank de Verklaring bij derdenbeslag ingevuld. Bij bank- of girorekeningen is als saldo op rekeningnummer [rekeningnummer1] vermeld: € 58.436,32; en als saldo op rekeningnummer [rekeningnummer2]: € 240.000,31. De vraag of de deurwaarder meteen over het saldo kan beschikken is bevestigend beantwoord. 2.5 De bank heeft in opdracht van [echtgenote gedaagde] € 290.000,00 overgemaakt naar de Postbankrekening van [gedaagde]. De bank heeft tevens € 290.000,00 aan de ontvanger overgemaakt. Het bedrag van € 290.000,00 is tweemaal in debet geboekt op de rekening van de [vereniging] bij de bank. 2.6 Omdat de bank zich realiseerde dat er iets was fout gegaan, heeft zij de Postbank verzocht om het aan [gedaagde] overgemaakte bedrag van € 290.000,00 te blokkeren. De Postbank heeft op 3 juli 2003 dit bedrag op een zogenaamde vergoedingsrekening geplaatst op grond van de artikelen 6.2 en 13 Girovoorwaarden in afwachting van een nader onderzoek door de bank. Op aandringen van de toenmalige raadsman van [gedaagde] is het bedrag inmiddels op zijn Postbankrekening overgemaakt, maar in verband met het inmiddels op 10 september 2003 gelegde conservatoir derdenbeslag kan [gedaagde] hierover niet beschikken. 3. De vordering in conventie 3.1 De bank vordert dat de rechtbank [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen om aan de bank tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 290.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2003, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; alsmede in de kosten van dit geding, de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen. 3.2 De bank legt aan haar vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag. [gedaagde] is ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van de bank. Zonder rechtsgrond is [gedaagde] € 290.000,00 rijker geworden door de overboeking die namens de [vereniging] door zijn echtgenote [echtgenote gedaagde] is gedaan. De bank is hierdoor verarmd en heeft schade geleden. De bank heeft € 290.000,00 aan de fiscus afgedragen, terwijl de [vereniging] gelet op een belastingschuld van ruim zes ton slechts minimaal verhaal zal bieden. Het lijkt de bank zeer onwaarschijnlijk dat er een dusdanige rechtsverhouding tussen de [vereniging] en [gedaagde] bestaat dat een betaling van € 290.000,00 gerechtvaardigd zou zijn, zeker gezien het feit dat de [vereniging] een gezelligheidsvereniging is. [echtgenote gedaagde] heeft jegens de bank toegegeven dat de overboekingen bedoeld waren om gelden uit handen van de ontvanger te houden. 4. Het verweer in conventie 4.1 [gedaagde] concludeert dat de rechtbank de bank bij vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans haar deze zal ontzeggen met haar veroordeling in de kosten van het geding. 4.2 [gedaagde] voert de navolgende verweren aan. Er is geen sprake van een verrijking aan de zijde van [gedaagde]. Met de litigieuze overboeking van in totaal € 290.000,00 zijn de openstaande vorderingen van [gedaagde], zijn echtgenote en andere schuldeisers op de [vereniging] voldaan. [gedaagde] betwist dat de bank is verarmd. De betaling aan de ontvanger is immers, zoals blijkt uit de bankafschriften, uit het vermogen van de [vereniging] betaald. Als er een verarming is ontstaan aan de zijde van de bank, is deze ontstaan ten gevolge van de overboeking op 16 september 2003 aan de belastingdienst. Het causaal verband tussen verarming van de bank en verrijking van [gedaagde] ontbreekt. Zo er iemand is verrijkt, dan is dat de [vereniging]. De vordering van de bank is in strijd met redelijkheid en billijkheid. De vordering dient verhaald te worden op de [vereniging], maar de bank maakt zich zorgen over de verhaalbaarheid van de vordering van de bank op de [vereniging]. De schuldeisers van de [vereniging] hebben tot nu toe niet hard aangedrongen op betaling van hun vorderingen om de [vereniging] niet in financiële moeilijkheden te brengen. Het zou onterecht zijn dat de coulante houding van de schuldeisers er toe zou leiden dat zij niets meer van hun vorderingen betaald krijgen. 5. De vordering in voorwaardelijke reconventie 5.1 [gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis de bank zal veroordelen tot voorwaardelijke schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum verzuim voor alle geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de door [gedaagde] gevoerde procedure in conventie en het door de bank gelegde conservatoir beslag onder de Postbank op te maken bij staat, met veroordeling van de bank in de kosten van deze procedure. 5.2 [gedaagde] legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag. De vordering in reconventie wordt ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering in conventie wordt afgewezen. Het gelegde beslag is onrechtmatig. Ten gevolge van het conservatoir derdenbeslag onder de Postbank is [gedaagde] niet in staat om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Dit heeft tot gevolg dat hem extra kosten in rekening worden gebracht. De bank dient de uit het onrechtmatige beslag voortvloeiende schade te vergoeden. 6. Het verweer in voorwaardelijke reconventie 6.1 De bank concludeert dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding. 6.2 Voor het gevoerde verweer wordt verwezen naar de beoordeling. 7. De beoordeling van het geschil In conventie 7.1 Door de ontvanger is onder de bank executoriaal derdenbeslag gelegd op de tegoeden van de door de [vereniging] bij de bank aangehouden rekeningen. Blijkens het proces-verbaal van executoriaal derdenbeslag d.d. 1 juli 2003 heeft als tijdstip van beslaglegging 12.35 uur te gelden. De bank heeft in de Verklaring bij derdenbeslag aangegeven dat op het tijdstip van beslaglegging het saldo op rekeningnummer [rekeningnummer1] € 58.436,32 was en het saldo op rekeningnummer [rekeningnummer2] € 240.000,31. 7.2 Volgens de bank heeft zij de telefonische opdrachten van [echtgenote gedaagde] tot overboeking van de saldi tot in totaal een bedrag van € 290.000,00 ontvangen op 1 juli 2003 om 12.38 en 12.58 uur. Het verschil in tijdstip laat zich volgens de bank verklaren door de omstandigheid dat voor de tweede opdracht eerst een bedrag van de spaarrekening naar de rekening-courantrekening moest worden overgemaakt. Indien de lezing van de bank juist is, had zij na het tijdstip van beslaglegging om 12.35 uur de bedragen niet meer naar de Postbankrekening van [gedaagde] mogen of hoeven overmaken. Dat is echter wel gebeurd, hetgeen aan (de organisatie binnen) de bank kan worden toegerekend. In principe brengt dit mee dat de bank de daaruit voortvloeiende schade zelf moet dragen. Dit is slechts anders indien de wet een rechtvaardiging biedt om deze schade op een ander te verhalen. Daartoe heeft de bank een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde]. Alvorens op deze grondslag in te gaan zal de lezing van de gebeurtenissen volgens [gedaagde] worden weergegeven. 7.3 Volgens [gedaagde] heeft [echtgenote gedaagde] de telefonische opdracht tot overboeking van de saldi aan de bank verstrekt voor 12.00 uur. Of dit tijdstip strookt met het moment van beslaglegging op het kantoor van de [vereniging] kan niet worden beoordeeld, omdat [gedaagde] heeft nagelaten het beslagexploot van de belastingdeurwaarder over te leggen. Vervolgens heeft [echtgenote gedaagde] volgens [gedaagde] van de heer [medewerker3] omstreeks 12.20 / 12.30 uur telefonisch de bevestiging gekregen dat de saldi waren overgeboekt, hetgeen door de bank uitdrukkelijk wordt betwist. Indien de lezing van [gedaagde] juist is, hadden op het moment van beslaglegging de saldi op de twee rekeningen met in totaal € 290.000,00 verminderd moeten worden en heeft de bank in weerwil van deze afboekingen een te hoog saldo opgegeven aan de ontvanger. Ook dit is het gevolg van een fout van (de organisatie binnen) de bank, waarvan de als gevolg daarvan ontstane schade in beginsel voor rekening van de bank komt. 7.4 Cruciaal voor de beoordeling van de vordering op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking is wie er is verrijkt door de betaling van € 290.000,00. Hiervoor is bepalend welke lezing de juiste is. Uitgaande van de lezing van de bank is de fout van de bank gelegen in het overboeken van het bedrag aan [gedaagde] in weerwil van het beslag en is hij degene die is verrijkt. Is de lezing van [gedaagde] juist, dan heeft de fout van de bank tot gevolg gehad dat de bank zich verplicht heeft het te hoog opgegeven bedrag aan de ontvanger te betalen. In dat geval is de verrijking gelegen in het (deels) tenietgaan van de belastingschuld van de [vereniging]. Niet [gedaagde], maar de [vereniging] is degene die is verrijkt. 7.5 Het voorgaande brengt mee dat op de bank de bewijslast rust van de door haar gestelde lezing van de tijdstippen van de telefonische overboekingen. Ter ondersteuning van haar lezing heeft de bank een tweetal “Opgave Telegiro” overgelegd waarin is vermeld dat [medewerker3] [de heer [medewerker3], Rb] met mevr. [echtgenote gedaagde] heeft gesproken om 12.38 uur en om 12.58 uur inzake de tegoeden op rekeningnummer [rekeningnummer1] ten name van de [vereniging]. Daarnaast heeft de bank een telefoonnotitie overgelegd van het gesprek op 1 juli 2003 dat op initiatief van mevrouw [echtgenote gedaagde] heeft plaatsgevonden omstreeks 15.30 uur met [medewerker4] van de bank. Vermeld wordt dat [echtgenote gedaagde] heeft gezegd dat de telefonische opdrachten zijn verstrekt voordat de belastingdeurwaarder naar de bank ging om beslag te leggen. Volgens de notitie is daarop van de zijde van de bank gezegd dat de gelden na de beslaglegging zijn overgeboekt en is [echtgenote gedaagde] gevraagd om deze gelden weer terug te boeken, indien het niet de bedoeling was om de bank te duperen. De juistheid van de vermelde tijdstippen in de “Opgave Telegiro” wordt door [gedaagde] uitdrukkelijk betwist. De overgelegde producties bieden onvoldoende aanknopingspunten om uit te gaan van een rechterlijk vermoeden van juistheid van de lezing van de bank. De bank zal worden belast met het bewijs dat op het moment van beslaglegging om 12.35 uur de telefonische opdrachten van de zijde van de [vereniging] nog niet waren aanvaard dan wel -voor zover ze waren aanvaard door de bank- nog ingetrokken hadden kunnen worden. Immers, indien de opdrachten niet meer konden worden ingetrokken, wordt het met de opdrachten gemoeide bedrag niet door het beslag getroffen. 7.6 Indien de bank niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, is de [vereniging] degene die is verrijkt en dient de vordering op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking tegen [gedaagde] te worden afgewezen. Voor het geval dat de bank slaagt in het haar opgedragen bewijs, wordt ten aanzien van de overige, door [gedaagde] gevoerde, verweren het volgende overwogen. 7.7 Allereerst heeft [gedaagde] betwist dat hij verrijkt zou zijn, omdat [gedaagde] en zijn vrouw nog openstaande rekeningen op de [vereniging] hebben. Hierbij ziet [gedaagde] over het hoofd dat het er niet om gaat om te beoordelen of de vermogensverschuiving in relatie tot de [vereniging] een verrijking opleverde, maar om het antwoord op de vraag of de uitbetaling door de bank aan [gedaagde] in weerwil van het gelegde beslag een verrijking van [gedaagde] in relatie tot de bank oplevert. Nu [gedaagde] het bedrag heeft ontvangen dankzij een vergissing van de bank is er wel degelijk sprake van een verrijking. 7.8 Verder heeft [gedaagde] betwist dat er sprake is van verarming van de bank, omdat de bank alle bedragen in debet heeft geboekt op de rekening van de [vereniging] met rekeningnummer [rekeningnummer1]. Hiermee heeft de bank volgens [gedaagde] een vordering van € 290.000,00 op de [vereniging] en is zij niet verarmd. Op zich is de stelling van [gedaagde] juist dat als de bank haar schade in debet boekt op de rekening van de vereniging dat zij niet is verarmd. De vraag is echter of de bank tegen de achtergrond van het arrest van 26 januari 2001, NJ 2002, 118 (Standard/ING) de bevoegdheid heeft om tweemaal een bedrag van € 290.000,00 te debiteren ten laste van de rekening van de [vereniging]. Op zich was [echtgenote gedaagde] als procuratiehouder bevoegd om namens de [vereniging] de betalingsopdracht te verstrekken aan de bank en was de bank verplicht om aan de ontvanger het onder het beslag vallende saldo uit te keren. Het is de bank in verhouding tot de [vereniging], mede gezien de aard van de overeenkomst tussen bank en rekeninghouder, echter niet toegestaan om de door haar fout ontstane extra debitering van € 290.000,00 ten laste van de [vereniging] te brengen. Een behoorlijk verlopend giraal betalingsverkeer vereist dat herstel van fouten van de bank terstond plaats vindt. Zo zich een complicerende factor voordoet zoals in de onderhavige casus, dient herstel van de fout van de bank buiten de voor het betalingsverkeer bestemde rekening van de [vereniging] plaats te vinden. Dit brengt mee dat de bank de debitering van de rekening van de [vereniging] ongedaan moet maken en er wel sprake is van verarming van de bank. 7.9 Volgens [gedaagde] wordt de verrijking, zo daarvan sprake is aan zijn zijde, gerechtvaardigd door de toestemming van [echtgenote gedaagde] om over de litigieuze gelden te beschikken, respectievelijk de openstaande schulden te voldoen. Dit door [gedaagde] gehanteerde argument ziet op een rechtvaardiging van de vermogensverschuiving tussen [gedaagde] en de [vereniging]. Het gaat evenwel om een rechtvaardiging van de verrijking van [gedaagde] in relatie tot de bank. 7.10 De verrijking van [gedaagde] ontstaat op het moment dat de bank overgaat tot creditering van de Postbankrekening van [gedaagde] in weerwil van het gelegde beslag. Indien de bank juist had gehandeld, was het saldo op de ten gunste van de [vereniging] aangehouden rekeningen geblokkeerd ten behoeve van de ontvanger en had [gedaagde] niets ontvangen. Door een fout van de bank heeft [gedaagde] het bedrag wel ontvangen. Uit de telefoonnotitie d.d. 1 juli 2003 blijkt dat de bank [echtgenote gedaagde] heeft gevraagd om de gelden terug te boeken naar de bank als het niet haar bedoeling was om de bank te duperen. 7.11 Gezien de relatie tussen [echtgenote gedaagde] en [gedaagde] is het aannemelijk dat [gedaagde] kort na het telefonisch contact tussen [echtgenote gedaagde] en de bank op de hoogte is gesteld door [echtgenote gedaagde] van de fout van de bank en het verzoek van de bank om dit bedrag terug te ontvangen. Achteraf moet [gedaagde] constateren dat [echtgenote gedaagde] niet in haar opzet is geslaagd om de ontvanger te vlug af te zijn om met de ontvangen gelden crediteuren van de [vereniging], waaronder hijzelf, te voldoen. Het feit dat de verrijking primair is ontstaan door een eigen fout van de bank, rechtvaardigt niet dat [gedaagde] het bedrag mag behouden, omdat [gedaagde] zich de kenbare belangen van de bank dient aan te trekken, mede gezien de omstandigheid dat hij bij de hele opzet van de telefonische opdrachten rekening moest houden met de mogelijkheid dat het beslag van de ontvanger eerder doel zou treffen dan hij hoopte. De stelling van [gedaagde] dat hij aangemerkt moet worden als te goeder trouw is onjuist. Onder deze omstandigheden profiteren van de fout van de bank maakt de verrijking ongerechtvaardigd. Bij dit oordeel weegt mee het maatschappelijke en economische belang van een vlot verlopend betalingsverkeer dat gebaat is bij een adequaat herstel van voor derden kenbare vergissingen van de bank. 7.12 Op grond van ongerechtvaardigde verrijking krachtens artikel 6:212 BW is [gedaagde] verplicht aan de bank de schade te vergoeden voor zover redelijk. De door [gedaagde] ingestelde vordering in voorwaardelijke reconventie richt zich in wezen op dit aspect. Partijen hebben zich hierover nog onvoldoende uitgelaten. Na bewijslevering door de bank zullen partijen zo nodig de gelegenheid krijgen zich op dit punt bij akte nader uit te laten. 7.13 Mede gelet op het belang van de voortgang van de procedure worden onvoldoende termen aanwezig geacht om te bepalen dat hoger beroep van dit tussenvonnis kan worden ingesteld. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. In voorwaardelijke reconventie 7.14 Nu de vordering in reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen van de bank zullen worden afgewezen, en dit pas na de bewijslevering door de bank is te beoordelen, zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. De beslissing De rechtbank, rechtdoende, In conventie draagt de bank op te bewijzen dat op het moment van beslaglegging om 12.35 uur de telefonische opdrachten van de zijde van de [vereniging] nog niet waren aanvaard door de bank dan wel -voor zover ze waren aanvaard door de bank- nog ingetrokken hadden kunnen worden; bepaalt dat, zo de bank het bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank, Martinetsingel 2 in Zutphen voor mr. J.A.M. Strens-Meulemeester, hierdoor benoemd tot rechter-commissaris op een nader te bepalen datum; verwijst de zaak naar de enquêterol van 4 augustus 2004 om partijen in de gelegenheid te stellen opgave te doen van het aantal en de personalia van de te horen getuigen bij (tegen)getuigenverhoor alsmede om de verhinderdata over de periode van september tot december 2004 over te leggen, voor welk overleggen geen uitstel zal worden verleend, derhalve ambtshalve peremptoir; houdt iedere verdere beslissing aan. In voorwaardelijke reconventie houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2004.