Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5093

Datum uitspraak2004-07-07
Datum gepubliceerd2004-07-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers111594
Statusgepubliceerd


Indicatie

Letselschade; De gemeente bij het leiding geven aan de sporttest niet is tekortgeschoten in de zorg die van haar jegens X kon worden gevergd, zodat zij niet aansprakelijk is.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 111594 / HA ZA 04-561 Datum uitspraak: 7 juli 2004 Vonnis in de zaak van X, wonende te A, hierna te noemen: X, eiser bij dagvaarding van 23 september 2003 en oproepingsexploot van 14 april 2004, procureur mr. H.C.W. Geffroy te Ede, advocaat mr. M.P. de Klerk te Den Haag, tegen de openbare rechtspersoon, GEMEENTE EDE, zetelende te Ede, hierna te noemen: de gemeente, gedaagde bij genoemde dagvaarding, procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem, advocaat mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam. Bij de stukken bevindt zich een afschrift van het tussen X als eiser en de gemeente als gedaagde onder rolnummer 2003/2935 gewezen vonnis van de kantonrechter te Wageningen van 17 maart 2004. Een fotokopie daarvan is aan dit vonnis gehecht. De procedure Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter, waarin deze zich onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich toen bevond naar de sector civiel van de rechtbank heeft verwezen. Daarop heeft X bij exploot van 14 april 2004 de gemeente voor deze sector opgeroepen om voort te procederen. X heeft de stukken die zijn gewisseld in de procedure bij de kantonrechter overgelegd. Vervolgens is vonnis bepaald. De vaststaande feiten 1. Er is aanleiding om aan de reeds door de kantonrechter vastgestelde feiten het hierna volgende toe te voegen. 1.1 De sporttest waaraan X op 16 mei 2001 heeft deelgenomen is afgeleid van de Brandweer Lichamelijke Vaardigheidstest. Die test schrijft voor dat in een sportzaal een parcours van oefeningen moet worden afgelegd op de volgende onderdelen: - schuin omhoog lopen over een bank; - een bok onderdoor kruipen; - over een kast klauteren; - een hoogtesprong maken; - een vertesprong maken; - over een ladderinstallatie klimmen en afdalen; - een touwzwaai maken. 1.2 Bij de onderdelen van het parcours waren matten neergelegd. 1.3 In de sporthal waar X de sporttest uitvoerde waren, naast andere kandidaten voor de vrijwillige brandweer, een gediplomeerde sportinstructeur en twee begeleiders van de brandweerorganisatie aanwezig. 1.4 X is, nadat hij het parcours al een keer had afgelegd, in de omloop daarna bij het afspringen van de kast ‘door zijn knie gegaan’ zoals hij in zijn brief aan de gemeente van 16 oktober 2001 schreef. De beoordeling 2. Ter beoordeling is nog de subsidiaire grondslag van de vordering, waartoe X kort gezegd heeft gesteld dat de gemeente onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen hetgeen een onrechtmatige schending van een veiligheidsnorm vormt die aansprakelijkheid met zich brengt. X heeft dit verder uitgewerkt met de stelling dat aan de oefening in kwestie risico’s waren verbonden die juist onder niet professionele omstandigheden noopten tot extra toezicht en begeleiding omdat de gemeente als organisator van de test meer rekening moest houden met fouten of onhandigheden van deelnemers. Volgens X hadden daarom naast de kast waar hij zich blesseerde begeleiders moeten staan en had de gemeente erop toe moeten zien dat de deelnemers de test een voor een aflegden. 3. De stellingen van X zijn onhoudbaar. Niet valt in te zien dat de oefening waar het hier om gaat, het vanaf een ‘kast’ van ongeveer één meter hoogte op een mat springen, op zichzelf een ingewikkelde, gevaarlijke of riskante activiteit is. Dat kan ook niet worden gezegd van de andere onderdelen van de sporttest. Het opgestelde parcours als geheel lijkt eerder op dat van ‘apenkooien’ zoals kinderen van de basisschool vaak op de laatste dag voor de zomervakantie mogen doen. Een volwassene zoals X moet in staat zijn om dergelijke oefeningen normaal uit te voeren zonder dat voor de organisator van de sporttest te verwachten is dat zich daarbij letsel voordoet. Daarom valt niet in te zien dat de gemeente andere voorzorgsmaatregelen, van bijzondere aard, had moeten treffen dan de algemene maatregelen die zij feitelijk heeft getroffen: het plaatsen van matten bij de toestellen en de aanwezigheid van een sportinstructeur en twee begeleiders. In het midden kan blijven of, zoals de gemeente heeft gesteld maar X heeft betwist, de sportinstructeur voorafgaand aan de test bij de uitleg van de wijze waarop het parcours moest worden doorlopen heeft benadrukt dat de veiligheid boven de snelheid moest gaan. Het achterwege laten van een dergelijke -algemene- mededeling maakt de beoordeling niet anders. X heeft ook niet gesteld dat hij het knieletsel opliep omdat hij gehaast het parcours doorliep om een door de gemeente gestelde limiet te halen. Dat X graag bij de vrijwillige brandweer van de gemeente wilde en daarom bij de sporttest zijn best heeft gedaan, is wat anders. Evenmin was het nodig dat de twee begeleiders náást X stonden toen hij de afsprong van de kast maakte. De aard van de test vergde dat geenszins en stond daaraan overigens ook in de weg. Het ging er nu juist om dat de gemeente wilde beoordelen wat de motorische vaardigheden en de fysieke gesteldheid was van de sollicitanten voor de brandweer. Dat doel wordt voorbij geschoten als bij het op- en afspringen van de banken en kasten telkens een handje wordt geholpen, nog daargelaten dat opvanghulpen niet zouden hebben kunnen voorkomen dat X zelf met zijn voeten op de grond terecht zou zijn gekomen en daarbij het knieletsel had opgelopen. 4. De slotsom is dat de gemeente bij het leiding geven aan de sporttest niet is tekortgeschoten in de zorg die van haar jegens X kon worden gevergd, zodat zij niet aansprakelijk is en dat daarom de vordering van X moet worden afgewezen. X dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure te worden verwezen. De beslissing De rechtbank, wijst de vordering af, veroordeelt X in de kosten van de procedure, aan de zijde van de gemeente tot op heden bepaald op € 288,- voor verschotten en op € 780,- voor salaris procureur, verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op woensdag 7 juli 2004. De griffier: De rechter: