
Jurisprudentie
AQ4860
Datum uitspraak2004-07-13
Datum gepubliceerd2004-07-22
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2314 NABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-07-22
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2314 NABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aanvraag bijzondere bijstand in verband met de kosten die zijn gemoeid met het uitvoeren van reparaties aan de door betrokkene bewoonde woonwagen.
Uitspraak
02/2314 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. N. van der Kruk, advocaat te Hoorn, hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Alkmaar op 12 maart 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 00/1727 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 1 juni 2004, waar appellante en haar gemachtigde met voorafgaand bericht niet zijn verschenen en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 19 februari 1998 bij gedaagde in het kader van de Algemene bijstandswet (Abw) een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand in verband met de kosten die zijn gemoeid met het uitvoeren van reparaties aan de door haar bewoonde woonwagen.
Bij besluit van 27 april 1998 heeft gedaagde afwijzend beslist op de aanvraag.
Bij besluit van 19 mei 1999 heeft gedaagde het door appellante tegen het besluit van
27 april 1998 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de woonwagen aan appellante door de gemeente Uitgeest in huurkoop is verstrekt, waarbij is bepaald dat herstel of reparatie van de woonwagen slechts plaatsvindt in opdracht van of in overleg met de verhuurder. Volgens gedaagde zijn de kosten aan de woonwagen voor rekening van de eigenaar en/of verhuurder van de woonwagen, en heeft appellante een civielrechtelijke verhaalsmogelijkheid voor de kosten bij de gemeente Uitgeest, zodat sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 17 van de Abw.
De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraak van 14 september 2000 beslist dat deze motivering ondeugdelijk is, omdat de overeenkomst van huurkoop tussen appellante en de gemeente Uitgeest bepaalt dat de kosten van herstel of reparatie voor rekening zijn van huurster, te weten appellante, zodat geen sprake is van een voorliggende voorziening als door gedaagde is aangenomen. Op grond hiervan heeft de rechtbank het besluit van 19 mei 1999 vernietigd.
Gedaagde heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank op 28 september 2000 een nieuw besluit op bezwaar genomen waarbij het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond is verklaard. Daartoe is overwogen dat de bijstand moet worden geweigerd, nu appellante het herstel aan de woonwagen heeft laten uitvoeren, voordat op de aanvraag kon worden beslist. Daardoor is het onmogelijk voor gedaagde om de noodzaak van herstel en reparatie vast te stellen. Voorts heeft gedaagde overwogen dat geen sprake is van bij appellante gewekte verwachtingen van de zijde van gedaagde, op grond waarvan appellante het gerechtvaardigde vertrouwen mocht hebben dat bijstand zou worden verleend voor de kosten van reparatie van de woonwagen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 28 september 2000 ongegrond verklaard.
Appellante is in hoger beroep tegen deze uitspraak opgekomen. Voor de gronden van het hoger beroep heeft zij in hoofdzaak verwezen naar hetgeen in eerste aanleg bij de rechtbank is aangevoerd.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat gedaagde de aanvraag terecht heeft afgewezen, nu gedaagde niet in de gelegenheid is gesteld en geweest de noodzaak van de te maken kosten vast te stellen, aangezien appellante de reparaties al heeft laten uitvoeren voordat op haar aanvraag is beslist. Dit oordeel is in overeenstemming met de vaste jurisprudentie van de Raad op dit punt.
Het hoger beroep spitst zich verder toe op een toezegging die door C. Glaser, destijds werkzaam bij de gemeente Hoorn, aan appellante zou zijn gedaan. Appellante heeft in dit verband aangekondigd dat Glaser door haar als getuige zal worden opgeroepen. Dit is echter niet gebeurd, terwijl ook overigens geen nadere informatie over de bedoelde toezegging is verstrekt. Ook in de gedingstukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de gestelde toezegging.
Voorzover, zoals uit de stukken in eerste aanleg is op te maken, appellante zich op het standpunt stelt dat de haar gedane toezegging is af te leiden uit een akte van pandrecht, waarbij ten behoeve van de gemeente Hoorn een pandrecht is gevestigd op de woonwagen van appellante, kan de Raad haar daarin niet volgen. De bedoelde vestiging van een pandrecht impliceert in ieder geval niet dat daarmee de eigendom van de woonwagen op de gemeente Hoorn zou zijn overgegaan, laat staan dat daarmee is toegezegd dat de kosten van reparatie van de woonwagen voor rekening van gedaagde zouden komen. Evenals de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel faalt.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter, en
mr. C. van Viegen en mr. R.H. de Bock, als leden, in tegenwoordigheid van
S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2004.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans
(get.) S.W.H. Peeters
MvK15074