Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ4665

Datum uitspraak2004-07-21
Datum gepubliceerd2005-01-05
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers815-R-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.


Uitspraak

Uitspraak : 21 juli 2004 Rekestnummer : 815-R-02 Rekestnr. rechtbank : 01-3303 GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE FAMILIEKAMER B e s c h i k k i n g in de zaak van [appellant], wonende te [woonplaats], verzoekster, tevens inciden-teel verweerster, in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. W.P. den Hertog, tegen [verweerder], wonende te [woonplaats], verweerder, tevens inciden-teel verzoe-ker, in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. V.K.S. Budhu Lall. PROCESVERLOOP Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 27 augustus 2003, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen: - een brief van de zijde van de vrouw gedateerd 22 september 2003, met als bijlage een akte houdende uitlating producties tevens vermeerdering/verandering van eis; - een faxbericht van de zijde van de man van 26 september 2003, met als bijlage een akte uitlating beschikking; deze akte is, met de bijbehorende bijlagen, nogmaals bij brief van 26 september 2003 aan het hof gezonden; - een brief van de zijde van de man van 31 oktober 2003, met als bijlage een antwoordakte; - een brief van de zijde van de vrouw van 21 november 2003, met als bijlage een antwoordakte. BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP 1. De vrouw heeft in haar akte houdende uitlating producties tevens vermeerdering/verandering van eis haar petitum aangevuld en verzoekt het hof thans om: aan haar toe te scheiden: - de woning aan de [adres] te [woonplaats] met de daarvoor aangegane hypothecaire lening, zonder enige verrekening; - de woning aan de [adres] te [woonplaats]; - de helft van de Duoplan overlijdensrisicoverzekering OHRA; - de helft van het saldo op de spaarrekening Finatrust; - de helft van het saldo van de spaarrekening bij de Surinaamse Bank; - de helft van de schuld doorlopend krediet Fortis Bank, rekeningnummer [x]; aan de man toe te scheiden: - het perceel bouwgrond aan de [adres]; - de helft van de Duoplan overlijdensrisicoverzekering OHRA; - de helft van het saldo op de spaarrekening Finatrust; - de helft van het saldo van de spaarrekening bij de Surinaamse Bank; - de helft van de schuld doorlopend krediet Fortis Bank, rekeningnummer [x]. Voorts verzoekt zij de man te veroordelen om wegens overbedeling en/of verrekening aan haar te betalen een bedrag van € 12.420,35. 2. Hoewel het hof in zijn tussenbeschikking in rechtsoverweging 4 heeft bepaald dat de levensverzekering bij OHRA en een spaarrekening bij de Surinaamse Bank te [woonplaats] bij de verdeling buiten beschouwing zullen blijven, heeft de man er in zijn bij brief van 31 oktober 2003 overgelegde antwoordakte alsnog mee ingestemd om deze door de vrouw opgevoerde posten in de verdeling te betrekken, waarbij hij verzoekt de polis levensverzekering bij OHRA aan hem toe te scheiden. Het hof zal deze posten hieronder in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap betrekken. 3. Het hof merkt op dat, waar nodig, bij de omrekening van Surinaamse guldens naar Euro's en omgekeerd gebruik is gemaakt van de gemiddelde maandkoersen per tijdstip waarop verdeeld moet worden zoals deze door de Centrale Bank van Suriname zijn vastgesteld. Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden. Woning [adres] en de schuld op de voor deze woning aangegane hypothecaire lening 4. Tussen partijen staat vast dat de waarde van de woning aan de [adres] te [woonplaats] € 115.714,- is en dat de schuld op de bijbehorende hypothecaire lening € 139.310,53 bedraagt. Partijen zijn het er over eens dat de woning en de bijbehorende schuld op de hypothecaire lening aan de vrouw worden toegescheiden zonder enige verrekening. Een perceel bouwgrond, [adres] deel uitmakende van plantage De [x] te Suriname 5. De vrouw stelt de waarde van het perceel bouwgrond op € 35.467,98. Zij heeft daartoe overgelegd een taxatierapport van 26 maart 2003 door taxateur A.E. Graauw. De man stelt de waarde van het perceel op € 12.516,-. Hij verwijst daarbij naar een brief van de vorige advocaat van de vrouw, mr. Dumont, van 2 juni 2002. Voorts verwijst hij naar hetgeen hij in zijn pleitaantekeningen voor het hof heeft aangegeven, te weten dat hij alleen toestemt met toescheiding aan hem van het perceel grond tegen een waarde van € 12.516,- conform hetgeen partijen in de procedure bij de rechtbank zijn overeengekomen. Het hof merkt op dat de brief van 2 juni 2002 waarnaar de man verwijst, een brief is van zijn toenmalige advocaat en niet van de toenmalige advocaat van de vrouw. Voorts merkt het hof op dat in deze brief slechts te lezen valt dat de waarde van het perceel grond onbetwist gesteld is op ƒ 28.000,-. De vrouw betwist echter dat er tussen partijen overeenstemming was over de waarde, en ook uit de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank de waarde van het perceel grond bij gebrek aan gegevens niet kon vaststellen. Nu slechts de door de vrouw gestelde waarde is gebaseerd op een taxatie, gaat het hof uit van de waarde van de grond zoals deze staat vermeld in het taxatierapport van 26 maart 2003, derhalve van een waarde van € 35.467,98. Hetgeen de man stelt over de hoedanigheid van de taxateur, dat deze niet als taxateur voor het voor taxatie van woningen aangewezen Ministerie van Volkshuisvesting maar voor het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen werkt, doet hieraan niet af. De man heeft nog verzocht om, indien van een hogere waarde dan € 12.516,- moet worden uitgegaan, geen toescheiding van het perceel grond aan hem te bepalen doch te bepalen dat het perceel grond dient te worden verkocht met de bepaling dat, indien niet binnen 6 maanden na datum van de beschikking van het hof een koper is gevonden, het perceel grond aan hem wordt toegescheiden, onder verrekening van de helft met de vrouw. De vrouw heeft aangegeven in te kunnen stemmen met een eventuele verkoop van het perceel grond, echter met als voorwaarde dat verkoop geschied door een onafhankelijke makelaar. Nu het hof niet is gebleken van activiteiten van (één van) partijen gericht op verkoop van het perceel grond en de verkoop binnen zes maanden derhalve een onzekere gebeurtenis is, alsmede gelet op het feit dat thans aan het oordeel van het hof de boedelverdeling voorligt, gaat het hof voorbij aan dit verzoek van de man. Het hof zal derhalve het perceel bouwgrond, overeenkomstig het verzoek van de vrouw, aan de man toescheiden voor een bedrag van € 35.467,98 met verrekening van de helft van dit bedrag aan de vrouw. Woning aan de [adres] te [woonplaats], Suriname 6. De vrouw stelt de waarde van de woning aan de [adres] te [woonplaats], Suriname, op € 29.934,50. Zij heeft daarbij het gemiddelde genomen van haar taxatierapport van 27 maart 2002 (uitgevoerd door de heer Graauw met een taxatiewaarde van € 25.699) en het taxatierapport van de man van 4 april 2002 (uitgevoerd door de heer Panka met een taxatiewaarde van € 34.040,-). De man heeft nog een taxatierapport laten opstellen op 7 maart 2003 door de heer Boldewijn. Volgens de man blijkt uit deze laatste taxatie van een waarde van € 47.495,-, waarbij de man dezelfde omrekenkoers heeft gehanteerd als de heer Graauw in zijn taxatierapport van 27 maart 2002. Hij is echter, zoals hij in zijn verweerschrift in hoger beroep heeft verklaard, bereid tot toescheiding van de woning aan de vrouw waarbij moet worden uitgegaan van een waarde van € 40.000,-, met verrekening van de helft hiervan aan hem. Hij baseert zich hierbij op een tweetal kopers die bereid zijn voor de woning een bedrag van € 40.000,- respectievelijk € 50.000,- te betalen. Het hof acht het redelijk om voor de waarde van de woning uit te gaan van het gemiddelde van de drie thans voorliggende taxatierapporten, zoals ook de vrouw heeft aangegeven, derhalve van een waarde van € 30.865,-. De waarde van de woning in het laatste taxatierapport van de man wijkt, omgerekend naar de daadwerkelijke koers in maart 2003 waar naar het oordeel van het hof (zoals door de vrouw in haar antwoordakte is aangevoerd) vanuit moet worden gegaan, met € 32.856,- niet veel af van de door de vrouw voorgestelde waarde en de eerdere taxatie van de man van 4 april 2002. Het hof wijst het verzoek van de man, om een nieuwe bindende taxatie te laten uitvoeren door een door de taxateurs Panka en Graauw aan te wijzen derde makelaar, af. Partijen is in de tussenbeschikking van het hof in overweging gegeven gezamenlijk een taxateur te benoemen. Nu partijen niet met een gezamenlijk voorstel zijn gekomen, ziet het hof niet dat er op korte termijn een dergelijke taxatie tot stand zal komen zodat niet snel nadere gegevens verkregen zullen worden aangaande de waarde van de woning. Het hof zal de woning aan de vrouw toescheiden voor een bedrag van € 30.865,-, met verrekening van de helft aan de man. Het hof gaat voorbij aan de opmerking van de man dat de taxateur A.E. Graauw geen beëdigd makelaar/taxateur is, omdat het hof niet van het tegendeel is gebleken. SPAARREKENING FINATRUST BANK TE SURINAME MET REKENINGNUMMER [x] 7. De vrouw stelt dat de waarde van deze rekening € 31,82 (Sf 89.118,46) is. De man stelt deze waarde op € 340,- (Sf 843.760,28). Uit de aan het hof overgelegde stukken blijkt van een saldo van de spaarrekening in januari 2002 van Sf 843.760,28, welk saldo ook terug te vinden is op een bankafschrift betreffende de periode 1 januari 2002 tot 31 juli 2002. Nu dit bedrag het dichtst ligt bij de door het hof gehanteerde peildatum zal het hof dit bedrag bij helfte tussen partijen verdelen. Het hof acht het redelijk om, gelet op de overige in de verdeling mee te nemen posten, het bedrag in de verdeling in Euro's mee te nemen, omgerekend naar de daadwerkelijke koers in juli 2002. Dit betekent dat een bedrag van € 370,- bij helfte zal worden verdeeld. Het hof merkt hierbij voorts op dat, voor zover partijen nadien nog bedragen hebben opgenomen dan wel gestort op deze rekening, dit een kwestie van verrekening tussen partijen is en niet aan het oordeel van het hof is in het kader van de aan het hof voorliggende verdeling van de huwelijksgoederen- gemeenschap. DOORLOPEND KREDIET BIJ DE FORTIS BANK MET REKENINGNUMMER [x] 8. De vrouw stelt de schuld op het doorlopend krediet op € 27.226,81. De man stelt de schuld op € 22.513,04. Bij zijn akte uitlating beschikking heeft de man een rekeningoverzicht overgelegd van 12 juli 2002, waaruit blijkt van een schuld van € 22.513,04. Nu dit bedrag het dichtst ligt bij de door het hof gehanteerde peildatum voor de bepaling van de omvang van de boedel, zal het hof van dit bedrag uitgaan. Het hof merkt ook hierbij op dat, voor zover partijen nadien nog bedragen hebben opgenomen dan wel gestort op deze rekening, dit een kwestie van verrekening tussen partijen is en niet aan het oordeel van het hof is in het kader van de aan het hof voorliggende verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof overweegt voorts dat schulden niet kunnen worden verdeeld in goederenrechtelijke zin. Voor schuldvernieuwing is de medewerking van de crediteur noodzakelijk. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de crediteur zijn medewerking aan schuldvernieuwing wenst te geven. Op basis van de door partijen verstrekte gegevens gaat het hof er van uit dat de man de helft van de schuld op het doorlopend krediet als een eigen schuld zal voldoen en dat de vrouw de andere helft van de schuld op het doorlopend krediet als een eigen schuld zal voldoen. Ten overvloede merkt het hof op dat zulks alleen interne werking heeft tussen de echtgenoten maar niet jegens de crediteur. POLIS LEVENSVERZEKERING DUOPLAN BIJ OHRA 9. De vrouw verzoekt toescheiding aan haar en stelt de waarde van de polis op € 2.491,20. Zij heeft zich hierbij gebaseerd op de waarde die is genoemd in een antwoordformulier dat is gevoegd bij de brief van OHRA van 10 januari 2003. Deze brief is gericht aan de man, in antwoord op een telefonische mededeling van hem aan OHRA dat hij erover denkt de polis af te kopen. De man verzoekt toescheiding van de polis aan hem, met het verzoek dat hij met de vrouw moet afrekenen de door de verzekeraar per 1 september 2003 te berekenen afkoopwaarde te verminderen met de door hem betaalde premie over de periode 1 juil 2002 tot 1 september 2003. Uit het door de vrouw overgelegde polisblad van 9 maart 2000 blijkt dat de zoon van partijen, [kind], is meeverzekerd. [kind] verblijft bij de vrouw. De vrouw geeft in haar antwoordakte aan dat zij van de verzekeraar vernomen heeft dat het mogelijk is dat ieder de verzekering voor de helft zelfstandig op eigen naam voortzet, zodat daarmee de verzekering van [kind] niet beëindigd hoeft te worden. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de man tot toescheiding van de polis aan hem afwijzen, en de polis bij helfte toewijzen aan ieder der partijen. Het hof gaat hierbij uit van een waarde van € 2.491,20, nu dit het enige aan het hof bekende bedrag is. SPAARREKENINGEN BIJ DE SURINAAMSE BANK TE [woonplaats] MET REKENINGNUMMERS [x], [x] EN [x] 10. De vrouw heeft in haar akte houdende uitlating producties tevens vermeerdering/verandering van eis onweersproken gesteld dat de man op 10 maart 2003 het gezamenlijke saldo van deze 3 rekeningen van € 109,23 heeft opgenomen. Bij gebreke van andere gegevens betreffende het saldo op de peildatum, gaat het hof uit van voornoemd bedrag van € 109,23. Het hof zal dit saldo bij helfte tussen partijen verdelen en niet, zoals door de man zonder nadere motivering is verzocht, deze spaarrekeningen aan de vrouw toescheiden. HUURPENNINGEN WONING [adres] TE [woonplaats] 11. De vrouw stelt in haar akte houdende uitlating producties tevens vermeerdering/verandering van eis dat zij aan huurpenningen voor de woning aan de Kasabaholoweg heeft ontvangen een bedrag van € 4.560,31 en aan kosten voor de woning (zijnde verzekeringspremies, kosten van nutsvoorzieningen en kosten in verband met noodzakelijk onderhoud) een bedrag van € 9.420,49 heeft betaald. Voorts stelt zij dat de man aan huurpenningen een bedrag van € 1.928,56 heeft ontvangen. Zij stelt dat de man, na verrekening bij helfte aan elkaar van de door ieder ontvangen huurpenningen en betaling door de man aan haar van de helft van de door haar gemaakte kosten, aan haar een bedrag van € 3.394,37 dient te voldoen. De vrouw stelt voorts dat de huuropbrengsten vanaf juni 2002 tot heden niet aan de man toekomen. Zij heeft immers de kosten van het opknappen van de woning voor haar rekening genomen (welke kosten de huuropbrengsten overstijgen) terwijl de man hieraan niets heeft meebetaald. De vrouw betwist dat de bovenwoning permanent wordt verhuurd. Deze woning wordt voornamelijk gebruikt voor privé-doeleinden en wordt af en toe tegen een geringe vergoeding gebruikt door naaste familieleden en kennissen. De man stelt zich op het standpunt dat de huur van de benedenwoning in de loop der jaren voldoende moet zijn geweest om het grote en kleine onderhoud van beide verdiepingen van de woning te plegen. De huur van de benedenwoning hoeft naar zijn mening dan ook niet door de vrouw met hem te worden verrekend. De huur van de bovenwoning komt wel voor verrekening in aanmerking. De man gaat er vanuit dat het tot 31 december 2002 gemiddeld om 5 jaren huur gaat tegen een huur van € 340,- per maand, derhalve om een totaal bedrag van € 20.400,-, waarvan de helft met hem verrekend dient te worden, onder aftrek van een bedrag van € 1.588,-, zijnde het bedrag aan huur in de periode van september 1998 tot en met oktober 1999 dat rechtstreeks op zijn rekening werd gestort. Daarnaast maakt hij aanspraak op verrekening van de huur van 1 januari 2003 tot en met de datum van de beschikking van het hof dan wel in geval van verkoop, tot de datum van levering. 12. Partijen zijn het eens over een totaal bedrag aan huur van € 1.588,- dat gedurende de periode september 1998 tot en met oktober 1999 op de privé-rekening van de man is gestort. Nadien is de huur betaald op een bankrekening van de zoon van partijen. Uit de overgelegde rekeningafschriften van de zoon van partijen blijkt dat in de periode van november 1999 tot en met februari 2002 in ieder geval een bedrag aan huurpenningen is ontvangen van in totaal € 3.317,63. Het hof beschikt verder niet over nadere, met stukken onderbouwde, gegevens betreffende ontvangen huurpenningen in de periode september 1998 tot de peildatum en kan ook niet onderscheiden in huurpenningen die zijn ontvangen voor de boven- dan wel de benedenwoning. Het door de vrouw overgelegde overzicht met betrekking tot ontvangen huurpenningen is hiertoe niet toereikend. Met betrekking tot uitgevoerd onderhoud legt de vrouw nota's over, doch deze zijn voor een deel of ongedateerd of gedateerd voor 1 september 1998, zijnde de datum vanaf wanneer de woning volgens de vrouw wordt verhuurd. Het hof is derhalve, gelijk de rechtbank, van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de huuropbrengst voor onderhoud heeft aangewend. Gelet op het vorenstaande zal het hof een bedrag aan ontvangen huurpenningen van € 4.905,63 bij helfte tussen partijen verdelen. 13. Ten aanzien van een eventuele overbedeling van één van partijen oordeelt het hof als volgt. Aan de man wordt toegescheiden het perceel bouwgrond aan de [adres] deel uitmakende van plantage De [x] te Suriname, voor een bedrag van € 35.467,98 (met verrekening van de helft van dit bedrag, te weten € 17.733,99, aan de vrouw). Aan de vrouw wordt toegescheiden het huis aan de [adres] te [woonplaats], Suriname, voor een bedrag van € 30.865,- (met verrekening van de helft van dit bedrag, te weten € 15.432,50, aan de man). Aan de man wordt een bedrag van € 4.602,98 meer toebedeeld dan aan de vrouw, zodat hij terzake overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 2.301,49 dient te betalen. 14. Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oor-deel van het hof onder-worpen en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de: bepaalt dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld als volgt: aan de man wordt toegescheiden: - het perceel bouwgrond, [adres] deel uitmakende van plantage De [x] te Suriname; - de helft van het saldo op de Finatrust spaarrekening met rekeningnummer [x]; - de helft van de polis levensverzekering Duoplan bij OHRA; - de helft van de spaarrekeningen bij de Surinaamse Bank te [woonplaats] met rekeningnummers [x], [x] en [x]; - de helft van de huurpenningen van de woning aan de [adres] te [woonplaats], Suriname; aan de vrouw wordt toegescheiden: - de woning aan de [adres] te [woonplaats] met de daarvoor aangegane hypothecaire lening, zonder enige verrekening; - de woning aan de [adres] te [woonplaats], Suriname; - de helft van het saldo op de Finatrust spaarrekening met rekeningnummer [x]; - de helft van de polis levensverzekering Duoplan bij OHRA; - de helft van de spaarrekeningen bij de Surinaamse Bank te Paramaribo met rekeningnummers [x], [x] en [x]; - de helft van de huurpenningen van de woning aan de [adres] te [woonplaats], Suriname; veroordeelt de man om aan de vrouw terzake van overbedeling te betalen een bedrag van € 2.301,49; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Kok en Mulder, bijge-staan door mr. Buiting als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 21 juli 2004.