Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ4449

Datum uitspraak2004-07-21
Datum gepubliceerd2004-07-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09-754120/02
Statusgepubliceerd


Indicatie

veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren; Verdachte heeft gedurende langere tijd een 'slaanderij' voor de vervaardiging van XTC-pillen voorhanden gehad. Verdachte heeft daar onder andere een hoeveelheid van ruim 10.000 XTC-pillen vervaardigd, welke pillen hij samen met anderen in een compressor heeft verpakt en naar het buitenland heeft uitgevoerd. Verdachte heeft voorts 53 pillen vervaardigd en geleverd, alsmede voorbereidingshandelingen gepleegd om een hoeveelheid van ruim 3500 XTC-pillen uit te voeren. Verdachte heeft bovendien voorbereidingshandelingen gepleegd om, samen met anderen, cocaïne in Nederland in te voeren, waarbij te importeren palmharten als dekmantel zouden fungeren. Verdachte heeft in dat kader gedurende bijna een jaar deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich met voornoemde activiteiten bezighield. Verdachte hield zich in eerste instantie voornamelijk bezig met het 'XTC-gedeelte', doch was later ook betrokken bij de import van cocaïne. Verdachte heeft bij zijn activiteiten uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zeer ernstig aan.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09-754120/02 's-Gravenhage, 21 juli 2004 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [R. Chr. S.], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, huis van bewaring De IJssel, te Krimpen aan den IJssel. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 en 11 maart 2004, alsmede 6 en 7 juli 2004. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Zwiers, advocaat te Almere, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. De officier van justitie mr De Vries heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 1 subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 2, 3 primair, 4 primair (voor zover het betreft het vervoeren en afleveren), 5 primair, 6 (beide varianten) en 7 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden teruggegeven aan verdachte, met uitzondering van het plastic zakje met wit poeder (cocaïne), hetwelk reeds is vernietigd. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd - na nadere omschrijving van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering nadere omschrijving telastlegging, gemerkt A1. Verweer nietigheid dagvaarding ten aanzien van het onder 2 telastgelegde feit. De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 telastgelegde feit (lidmaatschap van een criminele organisatie) nietig moet worden verklaard, nu, zo er al sprake is van een criminele organisatie, er feitelijk twee organisaties zijn te onderscheiden (één met als oogmerk invoer van cocaïne en één met als oogmerk uitvoer van synthetische drugs) en uit de (omschrijving in de) telastlegging niet blijkt van welk van die twee organisaties verdachte deel zou hebben uitgemaakt. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Een criminele organisatie kent een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Van feitelijkheden als de structuur, de leden, hun rol en de activiteiten van de organisatie dient uit de bewijsmiddelen te blijken. In de betreffende telastlegging evenwel dient het oogmerk (het plegen van misdrijven) slechts in zoverre te worden omschreven dat duidelijk is met het plegen van welk soort misdrijven de organisatie zich inlaat. In onderhavige telastlegging is vermeld dat de organisatie zich bezighield met onder andere invoer van cocaïne en uitvoer van MDMA, zodat deze omschrijving aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Overigens wordt opgemerkt dat de verdachte ter terechtzitting er op geen enkel moment blijk van heeft gegeven niet te begrijpen hetgeen hem werd verweten. Overweging ten aanzien van het onder 1 telastgelegde feit. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij met de medeverdachte [C.H.J.] heeft besproken dat deze cocaïne zou invoeren in Nederland, dat verdachte voor de opslag van die cocaïne een loods heeft gehuurd, dat er op 19 mei 2003 een container met palmharten is ingevoerd, dat deze palmharten in de door verdachte gehuurde loods zijn opgeslagen en dat verdachte de huur van de loods heeft aangehouden. De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat verdachte wist dat het uiteindelijk de bedoeling was dat door [C.H.J.] in Nederland ingevoerde cocaïne in zijn loods zou worden opgeslagen. Het feit dat verdachte niet exact wist op welke datum of in welke lading de cocaïne die in zijn loods zou worden opgeslagen zich zou bevinden leidt er niet toe dat verdachte niet - in strafrechtelijke zin - betrokken is bij onderhavige invoer van 446 kilo cocaïne. De rechtbank kwalificeert de door verdachte verrichte handelingen echter niet als medeplegen doch als, niet telastgelegde, medeplichtigheid, zodat verdachte om die reden van dit feit dient te worden vrijgesproken. Overweging ten aanzien van het onder 3 telastgelegde feit. Verdachte en zijn raadsman hebben ten aanzien van het onder 3 telastgelegde feit aangevoerd dat verdachte niet wist dat de compressor waarin hij de XTC-pillen verpakte naar het buitenland zou worden uitgevoerd, zodat hij van de telastgelegde uitvoer dient te worden vrijgesproken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [C.H.J.] 10.000 pillen bij verdachte heeft besteld, dat hij deze heeft vervaardigd en aan [C.H.J.] heeft afgeleverd en de pillen samen met [C.H.J.] in een compressor heeft verpakt. In een tapgesprek d.d. 1 oktober 2002 (3/T/0040) deelt [C.H.J.] verdachte mee dat 'de motor binnen is en dat ze hem hebben opgehaald'. Gelet op vorenstaande wetenschap en wijze van verpakken acht de rechtbank bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de pillen buiten het grondgebied van Nederland gebracht zouden worden. De door verdachte gegeven verklaring voor het feit dat de pillen in een compressor moesten worden verpakt (dat pillen wel vaker op die manier vervoerd worden in verband met controles onderweg in Nederland) acht de rechtbank volstrekt niet aannemelijk. Overweging ten aanzien van het onder 5 telastgelegde feit. De rechtbank overweegt ten aanzien van de vrijspraak van het onder 5 primair telastgelegde feit als volgt. Uit zich in het dossier bevindende tapgesprekken d.d. 1 maart 2003 blijkt dat medeverdachte [C.H.J.] 3000 pillen heeft besteld bij verdachte en dat de pillen zijn bestemd voor [J.], de vriendin van [C.H.J.], in Venezuela. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard de pillen vervolgens aan [C.H.J.] te hebben geleverd. [C.H.J.] heeft verklaard na terugkomst in Nederland geld voor de pillen aan verdachte te hebben overhandigd. Bij doorzoeking van het bedrijfspand van [C.H.J.] op 23 juni 2003 zijn 3 postpakketten inhoudende 3544 XTC-pillen aangetroffen. Deze postpakketten waren geadresseerd aan [bedrijf] in Venezuela. Dit alles duidt op het voornemen van verdachte en zijn mededader(s) deze pillen uit te voeren naar Venezuela. Niet gezegd kan echter worden dat verdachte en zijn mededader(s) daarmee dit voorgenomen misdrijf een begin van uitvoering hebben gegeven. De rechtbank zal verdachte derhalve van de onder 5 primair telastgelegde poging tot uitvoer van deze pillen vrijspreken. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn mededader(s) zich hebben schuldig gemaakt aan het voorbereiden van deze uitvoer. Zij merkt daarbij op dat voornoemde tapgesprekken vóór de telastgelegde periode hebben plaatsgevonden, zodat vrijspraak volgt ten aanzien van de onderdelen van het subsidiair telastgelegde welke daarop betrekking hebben. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair, 1 subsidiair en 5 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Wat betreft feit 4 primair dient verdachte te worden vrijgesproken van de hem telastgelegde impliciet primaire variant, te weten het buiten het grondgebied van Nederland brengen van hier bedoelde pillen. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder onder 2, 3 primair, 4 primair (impliciet subsidiair), 5 subsidiair, 6 en 7 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende langere tijd een 'slaanderij' voor de vervaardiging van XTC-pillen voorhanden gehad. Verdachte heeft daar onder andere een hoeveelheid van ruim 10.000 XTC-pillen vervaardigd, welke pillen hij samen met anderen in een compressor heeft verpakt en naar het buitenland heeft uitgevoerd. Verdachte heeft voorts 53 pillen vervaardigd en geleverd, alsmede voorbereidingshandelingen gepleegd om een hoeveelheid van ruim 3500 XTC-pillen uit te voeren. Verdachte heeft bovendien voorbereidingshandelingen gepleegd om, samen met anderen, cocaïne in Nederland in te voeren, waarbij te importeren palmharten als dekmantel zouden fungeren. Verdachte heeft in dat kader gedurende bijna een jaar deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich met voornoemde activiteiten bezighield. Verdachte hield zich in eerste instantie voornamelijk bezig met het 'XTC-gedeelte', doch was later ook betrokken bij de import van cocaïne. Verdachte heeft bij zijn activiteiten uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zeer ernstig aan. Cocaïne en XTC-pillen zijn niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar zijn ook direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben deze stoffen in omloop te brengen en/of uit te voeren dienen dan ook streng te worden bestraft. Verdachte is blijkens een op zijn naam staand Uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder wegens overtreding van de Opiumwet met justitie in aanraking geweest. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 3, te weten 1 zakje met wit poeder (cocaïne) op grond van artikel 13a van de Opiumwet en de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht onttrekken aan het verkeer, nu dit voorwerp een middel is als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2, 4 en 5. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: - 36b, 36c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht; - 2 (oud), 2, 10 (oud), 10, 10a en 13a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 1 subsidiair, 4 primair (impliciet primair) en 5 primair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2, 3 primair, 4 primair (impliciet subsidiair), 5 subsidiair, 6 en 7 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: ten aanzien van feit 2: DEELNEMING AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN; ten aanzien van feit 3 primair: MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD; en OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER D, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD; Ten aanzien van feit 4 primair: MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER B, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD; Ten aanzien van feit 5 subsidiair: MEDEPLEGEN VAN EEN FEIT, BEDOELD IN HET VIERDE LID VAN ARTIKEL 10 VAN DE OPIUMWET, VOORBEREIDEN DOOR VOORWERPEN EN STOFFEN VOORHANDEN TE HEBBEN WAARVAN HIJ WEET DAT ZIJ BESTEMD ZIJN TOT HET PLEGEN VAN DAT FEIT; Ten aanzien van feit 6 EEN FEIT, BEDOELD IN HET VIERDE LID VAN ARTIKEL 10 VAN DE OPIUMWET, VOORBEREIDEN DOOR VOORWERPEN EN STOFFEN VOORHANDEN TE HEBBEN WAARVAN HIJ WEET DAT ZIJ BESTEMD ZIJN TOT HET PLEGEN VAN DAT FEIT; en OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, ONDER C, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD; Ten aanzien van feit 7: MEDEPLEGEN VAN EEN FEIT, BEDOELD IN HET VIERDE LID VAN ARTIKEL 10 VAN DE OPIUMWET, VOORBEREIDEN DOOR ZICH GELEGENHEID, MIDDELEN OF INLICHTINGEN TOT HET PLEGEN VAN DAT FEIT TRACHTEN TE VERSCHAFFEN; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op: 24 juni 2003, in voorlopige hechtenis gesteld op: 26 juni 2003; verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 3, te weten (1 zakje met wit poeder); gelast de teruggave aan verdachte van de overige blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Elkerbout, voorzitter, Joele en Van den Boom, rechters, in tegenwoordigheid van Rietbroek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2004.