Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ4446

Datum uitspraak2004-07-21
Datum gepubliceerd2004-07-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09-754104/03
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren [...] Verdachte heeft zich binnen een periode van bijna een jaar, samen met anderen, beziggehouden met de invoer van een hoeveelheid van ongeveer 446 kilo cocaïne en de uitvoer van aanzienlijke hoeveelheden XTC-pillen. Verdachte maakte daarbij gebruik van het bedrijf waarin hij werkzaam was, waarbij te importeren fruit als dekmantel voor de invoer van de cocaïne fungeerde. Verdachte heeft in dat kader deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich met voornoemde activiteiten bezighield. Verdachte verrichtte in dat kader op verzoek van de leider administratieve en telefonische handelingen die tot doel hadden voornoemde strafbare feiten te plegen. [...]


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09-754104/03 's-Gravenhage, 21 juli 2004 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: P.L.F. T., geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen, huis van bewaring (unit 1), te 's-Gravenhage. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8, 9 en 11 maart 2004, alsmede 6 en 7 juli 2004. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr Naarden, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. De officier van justitie mr De Vries heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 3 primair, 3 subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 primair, 4 subsidiair, 4 meer subsidiair, 7 primair, 7 subsidiair, 7 meer subsidiair en 8 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 5 primair en 6 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank merkt hierbij op dat de vermelding op blz 36 van de schriftelijke aantekeningen requisitoir voorzover inhoudende dat de officier van justitie tot bewezenverklaring van feit 7 concludeert, in het licht van hetgeen de officier van justitie daarvoor hierover heeft aangevoerd (zie blz 32 en 33) een kennelijke misslag is. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat ten aanzien van de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen als volgt zal worden gehandeld: verbeurdverklaring van het voorwerp genummerd 2; teruggave aan verdachte van de voorwerpen genummerd 1. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd - na nadere omschrijving van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering nadere omschrijving telastlegging, gemerkt A1. Verweer nietigheid dagvaarding ten aanzien van het onder 2 telastgelegde feit. De raadsvrouw heeft gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 telastgelegde feit (lidmaatschap van een criminele organisatie) nietig moet worden verklaard, nu, zo er al sprake is van een criminele organisatie, er feitelijk twee organisaties zijn te onderscheiden (één met als oogmerk invoer van cocaïne en één met als oogmerk uitvoer van synthetische drugs) en uit de (omschrijving in de) telastlegging niet blijkt van welk van die twee organisaties verdachte deel zou hebben uitgemaakt. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Een criminele organisatie kent een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Van feitelijkheden als de structuur, de leden, hun rol en de activiteiten van de organisatie dient uit de bewijsmiddelen te blijken. In de betreffende telastlegging evenwel dient het oogmerk (het plegen van misdrijven) slechts in zoverre te worden omschreven dat duidelijk is met het plegen van welk soort misdrijven de organisatie zich inlaat. In onderhavige telastlegging is vermeld dat de organisatie zich bezighield met onder andere invoer van cocaïne en uitvoer van MDMA, zodat deze omschrijving aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Overigens wordt opgemerkt dat de verdachte ter terechtzitting er op geen enkel moment blijk van heeft gegeven niet te begrijpen hetgeen hem werd verweten. Overweging ten aanzien van het onder 1 telastgelegde feit. De raadsvrouw heeft betoogd dat de betrokkenheid van haar cliënt bij dit feit niet verder gaat dan dat hij de vrachtkosten voor de containers met bananen, met daarin de partij cocaïne, heeft betaald en dat er daarom geen sprake is van medeplegen. De rechtbank kan de raadsvrouw hierin niet volgen. Verdachte werd op 2 februari 2002 directeur van [bedrijf van verdachte]. Gaandeweg werd hem duidelijk dat de feitelijke baas van dit bedrijf, medeverdachte C.H. J., zich bezighield met de invoer van cocaïne en uitvoer van XTC-pillen. Zo werd verdachte in juni 2002 bekend met de zending van 3065 kilo cocaïne in dozen met voor Best Food bestemde bananen en de nauwe betrokkenheid van C.H. J. en medeverdachte K. M. daarbij; naar zeggen van verdachte ter zitting heeft C.H. J. daarover destijds tegen verdachte gezegd dat men nooit zou kunnen bewijzen dat deze 3000 kilo voor hem waren. Gaandeweg raakte verdachte zelf betrokken bij de uitvoer van XTC-pillen en werd hij ingeschakeld bij het opzetten van een lijn voor de invoer van cocaïne in potten palmharten. Maar ook als wordt aangenomen dat het verdachte, zoals hij ter zitting verklaard heeft, eerst medio april 2003 volledig duidelijk werd dat [bedrijf van verdachte] een dekmantel was voor de in- en uitvoer van verdovende middelen, blijft staan dat hij ook daarna directeur bleef van [bedrijf van verdachte].. Hij verrichtte ook na april 2003 dagelijks werkzaamheden voor dat bedrijf, waarbij een van zijn taken was het financieel beheer en het doen van betalingen. Dit alles in nauwe samenwerking met C.H. J. en K. M. In dit kader heeft verdachte dan ook de vrachtkosten betaald van de containers met bananen waarover C.H. J. hem daarvoor verteld had dat daarin cocaïne zou zijn verborgen. Gelet op de dagelijkse nauwe samenwerking met C.H. J. en K. M., de specifieke taak van verdachte betalingen te doen voor [bedrijf van verdachte], alsmede de omstandigheid dat doorvoer van de cocaïne onmogelijk zou zijn als niet eerst de vrachtkosten zouden zijn betaald, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte als medepleger van de invoer van deze partij cocaïne moet worden aangemerkt. Overweging ten aanzien van het onder 5 telastgelegde feit. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 5 telastgelegde feit als volgt. Verdachte heeft op 25 juni 2003 tegenover de politie verklaard dat medeverdachte C.H. J. hem ongeveer halverwege 2002 had gezegd dat hij regelmatig enveloppen met daarin XTC-pillen had verstuurd naar J. A. in Amerika en dat hij de pillen betrok van de medeverdachte R.C. S. omdat die regelmatig in die handel zat. In tapgesprekken tussen verdachte en R.C. S. wordt gesproken over de compressor, dat R.C. S. met de compressor 'aan de gang zal gaan' en dat R.C. S. dat nog niet kan doen omdat 'de materialen die hij zou oplossen nog niet bij hem binnen zijn' (3/T/0046-0057-0059). In tapgesprekken tussen verdachte en C.H. J. wordt gesproken over de compressor, dat R.C. S. daar iets mee moest doen en dat R.C. S. hem nog niet had weggehaald. Verdachte geeft in deze gesprekken geen blijk niet te begrijpen wat degene met wie hij spreekt bedoelt; integendeel, verdachte onderneemt nadien zelf aktie. Verdachte heeft tenslotte ter terechtzitting verklaard dat hij de compressor op het bedrijf heeft zien staan, dat later R.C. S. - die hij associeerde met XTC - met een tas met verf en purschuim kwam, dat hij zag dat R.C. S. de compressor dichtsleutelde, hij diezelfde dag van C.H. J. hoorde dat er XTC in de pomp zat en dat hij de compressor met K. M. heeft weggebracht. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders dat van medeplegen kan worden gesproken. Overweging ten aanzien van het onder 8 telastgelegde feit. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 8 telastgelegde feit als volgt. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank op grond van hetgeen in het dossier is gerelateerd van oordeel dat verdachte wist dat de import van palmharten uit Costa Rica ten doel had een lijn op te zetten voor de invoer van cocaïne. Verdachte heeft getracht deze palmharten te verkopen teneinde het te doen voorkomen alsof het reguliere handel betrof. Verdachte heeft bovendien geholpen een container palmharten - de lijntester - uit te laden. Voornoemde handelingen van verdachte zijn echter niet in de telastlegging opgenomen, zodat verdachte om deze reden van dit feit dient te worden vrijgesproken. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 3 primair, 3 subsidiair, 3 meer subsidiair, onder 4 primair, 4 subsidiair, 4 meer subsidiair, onder 7 primair, 7 subsidiair en 7 meer subsidiair en 8 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair, 2, 5 primair en 6 primair telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich binnen een periode van bijna een jaar, samen met anderen, beziggehouden met de invoer van een hoeveelheid van ongeveer 446 kilo cocaïne en de uitvoer van aanzienlijke hoeveelheden XTC-pillen. Verdachte maakte daarbij gebruik van het bedrijf waarin hij werkzaam was, waarbij te importeren fruit als dekmantel voor de invoer van de cocaïne fungeerde. Verdachte heeft in dat kader deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich met voornoemde activiteiten bezighield. Verdachte verrichtte in dat kader op verzoek van de leider administratieve en telefonische handelingen die tot doel hadden voornoemde strafbare feiten te plegen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, hoewel hij niet als initiatiefnemer tot het plegen van de feiten kan worden beschouwd en door (de leiding van) de organisatie langzamerhand bij de feiten is betrokken en gebruikt, de feiten niet willoos heeft gepleegd. Hij heeft de feiten (deels) gepleegd vanwege (uitzicht op) geldelijk gewin. De rechtbank rekent dit verdachte zeer ernstig aan. Cocaïne en XTC-pillen zijn niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar zijn ook direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben deze stoffen in omloop te brengen en/of uit te voeren dienen dan ook streng te worden bestraft. Verdachte is blijkens een op zijn naam staand Uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder wegens overtreding van de Opiumwet met justitie in aanraking geweest. De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport d.d. 20 augustus 2003 betreffende verdachte. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 2 (1 telefoontoestel inclusief adapter) verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit aan verdachte toebehorende voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid; De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: - 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht; - 2 (oud), 2, 10 (oud), 10 en 10a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 3 primair, 3 subsidiair, 3 meer subsidiair, onder 4 primair, 4 subsidiair, 4 meer subsidiair, onder 7 primair, 7 subsidiair en 7 meer subsidiair en 8 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 5 primair en 6 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: ten aanzien van feit 1 primair: MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD; ten aanzien van feit 2: DEELNEMING AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN; ten aanzien van feit 5 primair: MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD; ten aanzien van feit 6 primair: MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op : 24 juni 2003, in voorlopige hechtenis gesteld op : 26 juni 2004; verklaart verbeurd het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2 (1 telefoontoestel inclusief adapter); gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Elkerbout, voorzitter, Joele en Van den Boom, rechters, in tegenwoordigheid van Rietbroek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2004.