Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ3690

Datum uitspraak2004-07-15
Datum gepubliceerd2004-07-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402461/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 15 augustus 2003 heeft verweerder op grond van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet (hierna: de Regeling) een aanvraag voor subsidieverlening en bevoorschotting van verzoekster voor het gezondheidscentrum “De Brink” per 1 januari 2003 afgewezen.


Uitspraak

200402461/2. Datum uitspraak: 15 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de stichting “Stichting Gezondheidscentra Vathorst”, gevestigd te Hooglanderveen, verzoekster, en het College voor zorgverzekeringen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 augustus 2003 heeft verweerder op grond van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet (hierna: de Regeling) een aanvraag voor subsidieverlening en bevoorschotting van verzoekster voor het gezondheidscentrum “De Brink” per 1 januari 2003 afgewezen. Bij besluit van 18 februari 2004 heeft verweerder het hiertegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 22 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 mei 2004. Bij brief van 19 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juli 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J. van Beek en drs. R.P. Dubbeldam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. van Dijen en E. Koops, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. De Voorzitter ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.3. Ingevolge artikel 1p, eerste lid, van de Ziekenfondswet - voorzover thans van belang - kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College voor zorgverzekeringen ten laste van de Algemene Kas dan wel ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies, verstrekt voor bij die regeling aan te wijzen doeleinden, verband houdende met de verzekering ingevolge deze wet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de volksgezondheid in het algemeen. 2.3.1. Ter uitvoering van dit artikel strekt de Regeling. Ingevolge artikel 2.7.20.1, onder c, van de Regeling dient een instelling aannemelijk te maken dat in de vijf aanloopjaren een sluitende exploitatie wordt verkregen en een voldoende groei wordt gerealiseerd, zodat na ommekomst van de uitloopfase uitzicht bestaat op continuïteit van de instelling. Ingevolge artikel 2.7.20.2, eerste lid en onder c, van de Regeling maakt een instelling aannemelijk dat er uitzicht bestaat op continuïteit. 2.4. Het geschil betreft de weigering van de aangevraagde subsidie per 1 januari 2003 op grond van de Regeling. Verzoekster is onder meer van oordeel dat het College een onjuiste motivering aan de bij besluit van 18 februari 2004 gehandhaafde weigering ten grondslag heeft gelegd, omdat zij voldoende aannemelijk zou hebben gemaakt dat er sprake is van continuïteit van de instelling. Nu een faillissementsaanvraag van verzoekster op korte termijn onafwendbaar lijkt, gelet op de huidige liquiditeitsproblemen als gevolg van het mislopen van een subsidieverlening met ingang van 1 januari 2003 tot 1 juli 2004, verzoekt zij om het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat aan verzoekster onverwijld voorlopig subsidie wordt toegekend. 2.5. In het bij bezwaar gehandhaafde besluit van 18 februari 2004 heeft het College ten aanzien van de wijze waarop het de continuïteit van het gezondheidscentrum na vijf aanloopjaren onderzoekt overwogen dat niet slechts de door verzoekster opgestelde meerjarenbegroting maatgevend kan zijn, maar dat het de taak is van het College deze opgave te controleren. Hiertoe hanteert het College een risicoanalysemodel. In hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht, ziet de Voorzitter geen aanleiding op voorhand aan te nemen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Planken Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2004 299.