Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ3471

Datum uitspraak2002-08-14
Datum gepubliceerd2004-07-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/90080
Statusgepubliceerd
SectorDouanekamer


Indicatie

Belanghebbende heeft erkend dat de onderwerpelijke ring uit Zwitserland komt en derhalve niet afkomstig is uit de Europese Gemeenschap. De Douanekamer heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar dat de binnengebrachte ring zich aan de vinger van belanghebbende heeft bevonden en dat deze ring nieuw was. Vaststaat dat de ring niet bij de douaneambtenaren op Schiphol is aangebracht; hij is derhalve op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebracht. Ter zake daarvan is op grond van artikel 18, eerste lid, letter a, Wet op de omzetbelasting 1968 een schuld aan omzetbelasting ontstaan. De Douanekamer ziet geen reden te twijfelen aan de op grond van de uitvoeraangifte bij de Zwitserse douane vastgestelde douanewaarde.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Enkelvoudige Douanekamer Uitspraak In de zaak nr. 01/90080 DK de dato 14 augustus 2002 1. De procedure 1.1. Op 6 maart 2001 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen van A. te X., belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Y. (hierna: de inspecteur) van 8 februari 2001, nr. …, waarbij het bezwaar van belanghebbende van 20 april 2000 tegen het in de uitnodiging tot betaling van 19 maart 2000, nr. …, vermelde bedrag aan omzetbelasting, groot f 3.556,20, werd afgewezen. 1.2. Van belanghebbende is door de secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 225,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 22 juni 2001 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft op 18 juli 2001 een conclusie van dupliek ingediend. 1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in de raadkamer tijdens de zitting van 25 juni 2002. Daar is namens belanghebbende verschenen de gemachtigde mr. B.; namens de inspecteur is verschenen drs. C. 1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Op grond van voornoemde wet is de Douanekamer thans ook bevoegd ten aanzien van de in de uitnodiging tot betaling vervatte omzetbelasting. 2. De vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende woont in Nederland; zij heeft de Nederlandse nationaliteit en staat ingeschreven op het adres … te … . Op 19 maart 2000 is belanghebbende samen met haar echtgenoot, de heer B. (hierna: B.), vanuit Zwitserland met het vliegtuig naar Nederland gereisd. 2.2. Tot de gedingstukken behoort een verklaring van de ambtenaar D., die - voorzover hier van belang - als volgt luidt: “Op zondag 19 maart was ik werkzaam in het zgn. team MTD (Mobiel Toezicht Douane) van het Stationsgebouw. Tijdens mijn werkzaamheden kwam een medewerker van het DIA (expertiseteam), E., met een mededeling dat hij zojuist een verzoek had ontvangen van de Zwitserse Douane betreffende wederzijdse bijstand. Hij had een faxbericht ontvangen waarop vermeld stond dat een echtpaar (dhr. en mw. B. A.) zich hadden vervoegd tot de Zwitserse Douane om aldaar een uitvoeraangifte te doen voor een witgouden ring (waarde Zw.Fr. 14.787 x fl 1,3742 = fl 20.321,00). Op de fax stond tevens een omschrijving van de passagiers en van de ring en waar deze zich bevond. (…) Toen kwamen ze samen naar de eindbalie alwaar ze via het groene kanaal de aankomsthal wilden verlaten. Op mijn vraag of ze iets aan te geven hadden werd ontkennend geantwoord waarop ik direct de cautie heb aangezegd: (…) Hierop zag ik dat ze aan elke hand een ring had zitten. (…) Op de andere hand zat een ring die wel aan de omschrijving voldeed (witgoud/zilver? met een steen). (…) De ring was glimmend en m.i. onbeschadigd zodat het m.i. de bewuste ring betrof. (…) Hierop vroeg E. of zij of iemand uit haar reisgezelschap (was alleen haar man) nog iets hadden gedaan bij de Zwitserse Douane of om iets uit te voeren waarna zij antwoordde dat dat niet het geval was en dat ze daar niets hadden gedaan. (…) Hierop is de ring in beslag genomen en belasting berekend over 14.787 Zw.Fr.”. 2.3. De waarde van de ring is gebaseerd op de prijs van de ring, groot 14.187 Zwitserse Franken, vermeld op een kopie van de uitvoeraangifte die is meegezonden met het sub 2.2. vermelde faxbericht. 2.4. Ter zitting heeft de inspecteur een kopie van de zogenoemde ‘Rückmeldung’ van de Nederlandse aan de Zwitserse douane van 24 maart 2000 overgelegd. Belanghebbende heeft dat stuk ingezien en is in de gelegenheid gesteld zich erover uit te laten. 2.5. Op 8 februari 2001 heeft de inspecteur een uitnodiging tot betaling, nr. …, voor bedragen aan douanerechten en omzetbelasting, groot f 508,10 onderscheidenlijk f 89,10, aan belanghebbende uitgereikt. Deze uitnodiging tot betaling is het vervolg op de mededeling van de inspecteur in de sub 1.1. vermelde uitspraak, dat hij heeft nagelaten bij de litigieuze uitnodiging tot betaling een bedrag aan douanerecht in rekening te brengen. Tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Y. van 30 maart 2001, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de eerstgenoemde uitnodiging tot betaling werd afgewezen, heeft belanghebbende een beroep bij de Tariefcommissie ingediend, geregistreerd onder zaaknummer … . 3. Het geschil In geschil is of de bij de uitnodiging tot betaling geheven omzetbelasting terecht is geheven. Tevens is de berekening van de omzetbelasting in geschil. 4. Het standpunt van belanghebbende 4.1. Er is geen sprake van een behoorlijke procesgang. De uitnodiging tot betaling dateert van 19 maart 2000; bijna een jaar later wordt op 8 februari 2001 een uitspraak op bezwaar verzonden. In de ontvangstbevestiging van de douane stond dat binnen zes weken een beslissing op het bezwaarschrift kon worden verwacht. In strijd met elementaire rechtsbeginselen heeft de inspecteur tijdens een telefoongesprek, inzake een afspraak om te worden gehoord, medegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen. 4.2. De ring is eigendom van de heer B.; deze had de bedoeling om met de Nederlandse douane te overleggen of het mogelijk was de ring voor een korte periode in een entrepot te plaatsen om hem na enkele dagen weer naar Zwitserland mee te nemen. 4.3. De douanewaarde van de ring wordt betwist, omdat niet is aangegeven waarop deze is gebaseerd. De waarde van de ring beloopt hooguit f 7.000,-- à f 8.000,--. 4.4. De douane dient alsnog een kopie van de ‘Rückmeldung’ aan de Zwitserse douane te overleggen, omdat hierin mededelingen kunnen staan die ontlastend voor belanghebbende zijn. 5. Het standpunt van de inspecteur 5.1. Belanghebbendes beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het beroep bij de verkeerde instantie is ingediend. 5.2. Ingevolge artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is de uitspraak op bezwaar tijdig gedaan. Voorts heeft belanghebbende zelf afstand gedaan van het recht om te worden gehoord. Van een onbehoorlijke procesgang is derhalve geen sprake. 5.3. Tijdens de controle is door belanghebbende noch door B. het sub 4.3. gestelde kenbaar gemaakt. 5.4. Belanghebbende droeg de ring om haar vinger en heeft deze vanuit een derde land binnengebracht. Belanghebbende is dan ook verantwoordelijk voor het op de juiste wijze vervullen van de douaneformaliteiten, bestaande uit het doen van een aangifte. Niet van belang is wie de feitelijke eigenaar van de ring is. Belanghebbende heeft zich schuldig gemaakt aan onregelmatige invoer als bedoeld in artikel 202 CDW, zodat de onderhavige ring terecht in de heffing van de omzetbelasting is betrokken. 5.5. De douanewaarde van de onderhavige ring is juist, nu deze is gebaseerd op de prijs vermeld op de sub 2.2. genoemde uitvoeraangifte en het faxbericht van de Zwitserse douane. 6. De rechtsoverwegingen 6.1. Het beroepschrift van belanghebbende is niet ingediend bij de door artikel 26 van de AWR – zoals dat artikel op de dag van het beroep luidde – aangewezen bevoegde rechterlijke instantie, het Gerechtshof te Amsterdam, maar bij de Tariefcommissie. Op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb dient het beroepschrift door het onbevoegde orgaan ‘zo spoedig mogelijk’ te worden doorgezonden. In aansluiting op hetgeen de Douanekamer in haar uitspraak van 2 april 2002, Douanerechtspraak 2002/46, heeft bepaald, kan van een zo spoedig mogelijke doorzending worden gesproken, indien het beroepschrift binnen twee weken na ontvangst wordt doorgezonden. Vaststaat dat het beroepschrift niet is doorgezonden. De aan belanghebbende gerichte uitspraak is gedagtekend op 8 februari 2001, zodat de beroepstermijn in het onderhavige geval aanving op 9 februari 2001 en eindigde op 22 maart 2001. Gelet op de binnenkomst van het beroepschrift bij de Tariefcommissie op 6 maart 2001, zou het beroepschrift bij een zo spoedig mogelijke doorzending binnen de beroepstermijn van zes weken, derhalve tijdig, bij het Gerechtshof te Amsterdam zijn binnengekomen. Gelet op het vorenoverwogene acht de Douanekamer het beroep ontvankelijk, en kan zij daarover – gezien de sub 1.4. vermelde wet – ten principale oordelen. 6.2. Ingevolge artikel 7:10 Awb juncto artikel 25 AWR kan de inspecteur binnen een jaar na ontvangst van een bezwaarschrift een uitspraak daarop doen, zodat de onderhavige uitspraak op het sub 1.1. vermelde bezwaar tijdig moet worden geacht te zijn gedaan. 6.3. Belanghebbende heeft erkend dat de onderwerpelijke ring uit Zwitserland komt en derhalve niet afkomstig is uit de Europese Gemeenschap. De Douanekamer heeft geen reden te twijfelen aan de sub 2.2. aangehaalde verklaring van de ambtenaar dat de binnengebrachte ring zich aan de vinger van belanghebbende heeft bevonden en dat deze ring nieuw was. 6.4. Vaststaat dat de ring niet bij de douaneambtenaren op Schiphol is aangebracht; hij is derhalve op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebracht. Ter zake daarvan is op grond van artikel 18, eerste lid, letter a, Wet op de omzetbelasting 1968 een schuld aan omzetbelasting ontstaan. De Douanekamer gaat er in dit verband nadrukkelijk van uit dat, voorzover op de dag van de invoer (en ook daarna) de tekst “de artikelen 9 en 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap” in laatstgenoemde bepaling is gehandhaafd, daarvoor in wezen in de plaats moet worden gelezen – zulks op grond van het op 1 mei 1999 in werking getreden Verdrag van Amsterdam (2 oktober 1997, Trb. 1998, 11) – “de artikelen 23 en 24 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap”. 6.5. Belanghebbende heeft wel de hoogte van de douanewaarde betwist. De Douanekamer ziet geen reden te twijfelen aan de op grond van de uitvoeraangifte bij de Zwitserse douane vastgestelde douanewaarde, te meer daar belanghebbende geen bewijsmiddelen heeft overgelegd waaruit een lagere waarde van de ring zou kunnen blijken. 6.6. Tot slot overweegt de Douanekamer dat de sub 2.4. genoemde ‘Rückmeldung’ geen voor belanghebbende relevante tekst bevat. Belanghebbende is derhalve niet in haar procesbelangen geschaad vanwege de omstandigheid dat zij pas ter zitting genoemd bescheid heeft kunnen inzien. 6.7. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 7. De proceskosten De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 8. De beslissing De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen op 14 augustus 2002 door mr. F.H.M. Possen, lid van de Douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken. De griffier: De voorzitter: Beroep in cassatie Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener; b) de dagtekening; c) de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.