Jurisprudentie
AQ1090
Datum uitspraak2004-07-13
Datum gepubliceerd2004-07-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200300403
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-07-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200300403
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overval op een supermarkt. Het hof acht onder meer de onder 1. telastegelegde gekwalificeerde doodslag bewezen en veroordeelt verdachte tot 18 jaar gevangenisstraf.
Uitspraak
parketnummer 1011003402
datum uitspraak 13 juli 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 21 mei 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
1 Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 27 januari 2004, 23 maart 2004, 1 juni 2004 en 30 juni 2004.
2 Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3 Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 6 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4 Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5 Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 6 primair is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
6 Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7 Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8 Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte met een beroep op artikel 46 b van het Wetboek van Strafrecht het verweer gevoerd dat het onder 6 subsidiair bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert op grond dat ter zake sprake is geweest van een vrijwillig terugtreden van de verdachte.
Het hof verwerpt dit verweer.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2004 over het onder 6 tenlastegelegde onder meer het navolgende verklaard:
De verklaringen van R.R. [naam1] en R. de [naam2] kloppen in grote lijnen (...). We hadden met zijn drieën het plan opgevat om die overval te plegen. Toen wij ter plaatse waren hebben we onenigheid gehad. Zij voelden zich er niet lekker bij en zij hebben mij ervan overtuigd de overval niet door te zetten. Dat heeft zo'n 2 à 3 minuten geduurd. Eén van tweeën zag een wagen van een beveiligingsdienst en dat gaf de doorslag.
Het hof is op grond van deze verklaring en de bewijsmiddelen, zoals die in de door de wet voorgeschreven gevallen zullen worden uitgewerkt, van oordeel dat er geen sprake is geweest van een vrijwillige terugtreden in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen zijn niet gevolgd door het plegen van het/de voorgenomen misdrijf/misdrijven tengevolge van omstandigheden die niet van de wil van de verdachte afhankelijk waren, maar het terugtreden werd veroorzaakt door de zichtbare aanwezigheid in en om het bedrijf van (te veel) personeel, van beveiligingsbeambten en/of politie, alsmede door het besluit van zijn mededaders R.R. [naam1] en R. de [naam2] om de geplande overval niet door te zetten. Het hof wijst in deze op eerdergenoemde verklaring van de verdachte die, ook in zijn eigen beleving, het niet met zijn mededaders eens was en zich heeft moeten laten overtuigen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair :
Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot doodslag;
Ten aanzien van feit 3 onder werking van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht:
Poging tot afpersing;
Ten aanzien van feit 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 5:
De voortgezette handeling van:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 6 subsidiair:
Medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweldpleging of afpersing.
9 Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
10 Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Van der Horst heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Voor gekwalificeerde doodslag, als bewezen onder 1 primair, heeft de wetgever gekozen voor een hoger strafmaximum dan de straf die op doodslag is gesteld. Het strafmaximum voor een dergelijk strafbaar feit komt in duur overeen met dat van moord, te weten levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren.
Op geraffineerde wijze heeft de verdachte, voorafgaand aan de voormelde gekwalificeerde doodslag, uitvoering gegeven aan het door hem opgevatte plan om een filiaal van de 'Bas van der Heijden'-supermarkt te Spijkenisse te overvallen. In deze supermarkt heeft hij de daar aanwezige vijf personeelsleden met gebruikmaking van een vuurwapen bedreigd en doen vastbinden of gebonden met tie-rips. Een dergelijk misdrijf veroorzaakt sterke gevoelens van onrust en onveiligheid en brengt veelal grote psychische schade toe aan de slachtoffers, die in het algemeen nog lange tijd de gevolgen daarvan zullen ondervinden. Omdat de sleutel van de aldaar aanwezige kluis niet aanwezig bleek te zijn, heeft de verdachte één van de slachtoffers van de overval gedwongen onder dreiging van een vuurwapen om het latere slachtoffer Linda [naam3], die in het bezit van deze sleutel was en reeds naar huis was gegaan, te bellen en haar te verzoeken terug te keren naar de supermarkt met de kluissleutel.
[naam3] heeft gevolg gegeven aan het telefonische verzoek en is, vergezeld door haar vriend Leon [naam4], naar de supermarkt terug gegaan. Samen met hem stond zij voor de zijdeur van het filiaal op het moment dat deze deur door de verdachte werd geopend. De verdachte heeft vervolgens gereageerd op een kennelijk voor hem onverwachte situatie door in de richting van [naam4] en [naam3] te schieten. Vervolgens is hij weggevlucht. Tengevolge van dit schieten werd [naam4] dodelijk getroffen en is [naam3] verwond. Dat [naam3] niet dodelijk werd getroffen, is bepaald niet aan het handelen van de verdachte te danken.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan, zoals reeds overwogen, één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Voorts heeft hij het een ieder toekomende recht op leven geschonden en de nabestaanden van het slachtoffer [naam4] onherstelbaar leed toegebracht.
Voor het slachtoffer [naam3] geldt niet alleen dat een ernstige inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke en psychische integriteit, maar tevens dat zij de gevolgen moet ondervinden van het in haar bijzijn om het leven komen van haar vriend.
Het hof rekent het de verdachte voorts zwaar aan dat de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten niet op zichzelf staan. In de aanloop naar de gebeurtenissen van 15 juli 2002 heeft de verdachte zich samen met anderen immers in de periode van 1 juni 2002 tot en met 14 juli 2002 schuldig gemaakt aan de voorbereiding van een gewapende overval op de groentegroothandel Robico (zoals onder 6 bewezenverklaard) en op 1 juli 2002 zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een discotheek Cardan (zoals onder 5 bewezenverklaard). Bij laatstgenoemde diefstal met geweldpleging en afpersing hebben de verdachte en zijn mededader de twee aanwezige slachtoffers met gebruikmaking van een vuurwapen in woord en daad bedreigd, vastgebonden en één van de slachtoffers herhaaldelijk geslagen. Evenzo doet hier opgeld wat bij de vorenbesproken overval op de 'Bas van der Heijden'-supermarkt is overwogen ten aanzien van de effecten van een dergelijk misdrijf op de samenleving en de gevolgen voor de slachtoffers. Daarnaast is er financiële schade ontstaan.
Uit de bewezenverklaarde feiten komt een patroon naar voren waarin de verdachte zich regelmatig toelegt op het voorbereiden en plegen van overvallen. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting van 27 januari 2004 op de vraag waarom hij twee vuurwapens had aangeschaft, geantwoord: "Om overvallen mee te plegen."
Dat tegen verboden wapenbezit, waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt, zoals onder 4 bewezenverklaard, streng dient te worden opgetreden, behoeft gelet op het voorgaande in deze geen extra onderbouwing.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 juli 2002, meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft kennisgenomen van een verslag van een oriënterend psychiatrisch onderzoek d.d. 26 september 2002 en een rapport van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Rotterdam, d.d. 19 februari 2003.
Het hof is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke straf van na te melden duur een passende en geboden reactie zal opleggen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde straf. Het is op deze grond dat het hof de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de eerste rechter is opgelegd.
11.1.1 Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft A. [naam5], wonende [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van € 18.626,89.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 10.126,89, zijnde een bedrag van € 5.126,89 voor de geleden materiële schade en een bedrag van € 5.000,- voor de geleden immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.126,89, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 10.126,89, subsidiair 110 dagen hechtenis.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep voldoende gebleken en zijdens de verdachte onvoldoende betwist dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en is deze schade het rechtstreekse gevolg van het ten laste van de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde.
Het hof is voorts van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden immateriële schade zich leent voor toewijzing. Gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, alsmede op de uit het bewezenverklaarde feit voor de benadeelde partij voortgevloeide en nog voortvloeiende (psychische) gevolgen zal het hof naar maatstaven van billijkheid een bedrag toewijzen van € 5.000,-.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11.1.2 Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.126,89 ten behoeve van A[naam5].
11.2.1 Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft L. [naam3], in deze domicilie kiezende ter kantore van haar raadsman mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een bedrag van € 40.000,-.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij L. [naam3] tot een bedrag van € 5.000,-, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 5.000,-, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof leent de vordering van de benadeelde partij, die ziet op de geleden immateriële schade, zich thans gedeeltelijk voor toewijzing. Gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, alsmede op de uit de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten voor de benadeelde partij voortgevloeide en nog voortvloeiende (psychische) gevolgen zal het hof naar maatstaven van billijkheid bij wijze van voorschot een bedrag toewijzen van € 5.000,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juli 2002.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op € 1.230,-, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11.2.2 Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 juli 2002 ten behoeve van het slachtoffer L. [naam3].
11.3.1 Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft M.A.A. de [naam6], wonende: [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde tot een bedrag van € 2.269,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 1.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,-, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof leent de vordering van de benadeelde partij, die ziet op de geleden immateriële schade, zich voor toewijzing. Gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, alsmede op de uit het onder 3 bewezenverklaarde feit voor de benadeelde partij voortgevloeide en nog voortvloeiende (psychische) gevolgen zal het hof naar maatstaven van billijkheid een bedrag toewijzen van € 1.000,-.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11.3.2 Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,- ten behoeve van het slachtoffer M.A.A. de [naam6].
11.4.1 Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft B.J. van [naam7], wonende: [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde tot een bedrag van € 1.134,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 1.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,-, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof leent de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden immateriële schade zich voor toewijzing. Gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft verklaard, alsmede op de uit het onder 3 bewezenverklaarde feit voor de benadeelde partij voortgevloeide en nog voortvloeiende (psychische) gevolgen zal het hof naar maatstaven van billijkheid een bedrag toewijzen van € 1.000,-.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11.4.2 Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,- ten behoeve van het slachtoffer B.J. van [naam7].
11.5.1 Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft R.J.C. [naam8], wonende: [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 tenlastegelegde tot een bedrag van € 6.347,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 6.347,-
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.347,-, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 6.347,-, subsidiair 70 dagen hechtenis.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11.5.2 Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.347,- ten behoeve van het slachtoffer R.J.C. [naam8].
12 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 46, 47, 55, 56, 57, 287, 288, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 6 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij A[naam5] tot het gevorderde bedrag van
TIENDUIZEND HONDERDZESENTWINTIG euro EN NEGENENTACHTIG eurocent (€ 10.126,89)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.126,89 ten behoeve van het slachtoffer A[naam5], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van HONDERDVIJFENTACHTIG (185) DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer A[naam5], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe bij wijze van voorschot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij L. [naam3] tot het een bedrag van VIJFDUIZEND euro (€ 5.000,-)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2002 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 1.230,00 - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2002 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer L. [naam3], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van HONDERD (100) DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer L. [naam3], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij M.A.A. de [naam6] tot het gevorderde bedrag van
DUIZEND euro (€ 1.000,-) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil -en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,- ten behoeve van het slachtoffer M.A.A. de [naam6], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van TWINTIG (20) DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer M.A.A. de [naam6], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij B.J van [naam7] tot het gevorderde bedrag van
DUIZEND euro (€ 1.000,-) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil -en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,- ten behoeve van het slachtoffer B.J. van [naam7], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van TWINTIG (20) DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer B.J. van [naam7], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij R.J.C. [naam8] tot het gevorderde bedrag van
ZESDUIZEND DRIEHONDERD ZEVENENVEERTIG euro (€ 6.347,-) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil -en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.347,- ten behoeve van het slachtoffer R.J.C. [naam8], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van HONDERDZESENTWINTIG (126) DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer R.J.C. [naam8], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs Stoker-Klein, Den Os en Van Kempen, in bijzijn van de griffier mr Van Kuilenburg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 juli 2004.