Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ0960

Datum uitspraak2004-07-07
Datum gepubliceerd2004-07-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402734/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij brief van 30 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2004, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 27 november 2003 om met toepassing van artikel 8.23, tweede lid, van de Wet milieubeheer de aan [vergunninghouder] krachtens de Wet milieubeheer op 31 augustus 1999 verleende revisievergunning voor een veehouderij aan de [locatie] te [plaats] te wijzigen. Bij brief van 30 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.


Uitspraak

200402734/2. Datum uitspraak: 7 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats] ([land]), en het college van burgemeester en wethouders van Lochem, verweerder. 1. Procesverloop Bij brief van 30 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2004, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 27 november 2003 om met toepassing van artikel 8.23, tweede lid, van de Wet milieubeheer de aan [vergunninghouder] krachtens de Wet milieubeheer op 31 augustus 1999 verleende revisievergunning voor een veehouderij aan de [locatie] te [plaats] te wijzigen. Bij brief van 30 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juni 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door B.G. van der Zwaag en B.H.G. Oonk, ambtenaren van de gemeente, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Ingevolge artikel 8:23, vierde lid, van de Wet milieubeheer is met betrekking tot de totstandkoming van het besluit paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 1998, no. E03.95.1651(JB 1998/157), merkt de Voorzitter op dat in dit geval aan de hand van de artikelen 4:13 en 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden geoordeeld binnen welke termijn verweerder een beslissing moet nemen. Uit deze artikelen volgt dat, indien het bestuursorgaan acht weken na de ontvangst van het verzoek geen definitief besluit heeft genomen en evenmin kennisgeving van een voornemen of mededeling van een ontwerp van een besluit heeft gedaan, sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit, tenzij binnen deze termijn de besluitvorming op grond van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht met een redelijke termijn is verdaagd. 2.3. Bij brief van 20 januari 2004 heeft verweerder aan verzoeker kennisgeving gedaan van zijn voornemen om het aan de revisievergunning van 31 augustus 1999 verbonden voorschrift 7.2 in te trekken. Nu het verzoek van 27 november 2003 zag op aanvulling van de beperkingen waaronder de revisievergunning is verleend, of de voorschriften die daaraan zijn verbonden, kan deze kennisgeving niet worden beschouwd als een kennisgeving van een voornemen een besluit te nemen op dat verzoek. Voorts heeft verweerder binnen de termijn van acht weken na de ontvangst van het verzoek noch een definitief besluit genomen noch heeft hij mededeling gedaan van een ontwerp van een besluit. Evenmin heeft hij de besluitvorming op grond van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht verdaagd. Verweerder heeft dan ook niet tijdig op het verzoek beslist. 2.4. Gelet hierop dient het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen te worden toegewezen, in die zin dat verweerder een termijn wordt gesteld voor hetzij het nemen van een besluit, hetzij het kennisgeven van een voornemen daartoe, hetzij het mededelen van een ontwerp van een besluit. Ten overvloede wijst de Voorzitter erop dat na het kennisgeven van een voornemen of het mededelen van een ontwerpbesluit de termijnen voor het nemen van een besluit gelden zoals gesteld in artikel 3:33 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. treft de voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Lochem wordt opgedragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan hetzij een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken, hetzij kennis te geven van een voornemen daartoe, hetzij mededeling te doen van een ontwerp van een besluit; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lochem in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 80,50, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Lochem te worden betaald aan verzoeker; III. gelast dat de gemeente Lochem aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis w.g. Van Hardeveld Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004 312-431.