Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ0959

Datum uitspraak2004-07-06
Datum gepubliceerd2004-07-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402586/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 9 juli 2003 heeft de gemeenteraad van Moerdijk het bestemmingsplan "Kop Roode Vaart" vastgesteld.


Uitspraak

200402586/3. Datum uitspraak: 6 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschappen APR Holding B.V. en APR Elektronika Productie B.V., gevestigd te Zevenbergen, verzoeksters, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 juli 2003 heeft de gemeenteraad van Moerdijk het bestemmingsplan "Kop Roode Vaart" vastgesteld. Bij besluit van 3 februari 2004, nr. 929540, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoeksters bij brief van 26 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Daarnaast hebben verzoeksters zich bij brief van 21 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2004, tot de Voorzitter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juli 2004, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. N.Th. ter Haar Romeny, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Moerdijk, vertegenwoordigd door mr. C.J. Schouten en drs. S. Hartog-Dahmeijer, daar verschenen. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan beoogt onder meer de bouw van woningen mogelijk te maken ten zuiden van het centrum van Zevenbergen, in de nabijheid van het bedrijf van verzoeksters. 2.3. Verzoeksters stellen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd, voorzover dat voorziet in woningbouw nabij hun bedrijf. Zij voeren aan dat de beoogde woningbouw zal leiden tot beperkingen voor hun bedrijfsvoering en dat sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in het toekomstig woongebied. 2.4. De Voorzitter stelt vast dat met toepassing van artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een bouwvergunning is verleend voor de bouw van de woningen. Bij de Afdeling is thans hoger beroep aanhangig tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarbij de beslissing op bezwaar, inhoudende ongegrondverklaring van de bezwaren van verzoeksters tegen de verleende bouwvergunning, is vernietigd. De Voorzitter overweegt dat verzoeksters met juistheid hebben betoogd dat nu het plan in werking is getreden het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 44 van de Woningwet in beginsel gehouden is bouwvergunning te verlenen indien een bouwaanvraag wordt ingediend die in overeenstemming is met dit plan. Schorsing van het goedkeuringsbesluit blokkeert deze vergunningverlening en leidt er tevens toe dat bij een heroverweging van de vrijstelling ex artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, indien de uitspraak van de rechtbank Breda in hoger beroep in stand blijft, met de omstandigheid dat het goedkeuringsbesluit geschorst is, rekening zal moeten worden gehouden. In zoverre hebben verzoeksters dan ook een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. 2.5. Gelet op hetgeen ter zitting door verzoeksters is verklaard leest de Voorzitter het verzoek als gericht tegen goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Wonen-B" dat betrekking heeft op het gebied ten noorden van het bedrijf van verzoeksters. De Voorzitter stelt vast dat de standpunten van partijen over de vraag of voor de daar voorziene woningbouw een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd alsmede of er sprake zal zijn van beperkingen voor de bedrijven van verzoeksters, sterk uiteen lopen. Voor het beantwoorden van deze vragen is naar het oordeel van de Voorzitter nader onderzoek van de technisch uitgebreid gedocumenteerde standpunten noodzakelijk, waartoe deze procedure zich evenwel niet leent. In verband hiermee ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.6. Verweerder dient op de navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 3 februari 2004, nr. 929540, voor zover het de goedkeuring betreft van het plandeel met de bestemming "Wonen-B", zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart; II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door verzoeksters in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan verzoekster; III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoeksters het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Voskamp Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2004 370.